Module 4: Wet- en regelgeving
4.5 Gemeentelijke en provinciale regelgeving
Provincies en gemeenten mogen binnen hun eigen bevoegdheden beleid maken (autonomie) en soms verplicht zijn landelijke regelingen uit te voeren (medebewind). In deze les kijken we hoe landelijke regels vertaald worden naar gemeentelijk en provinciaal niveau.
Van landelijke regels naar gemeenten en provincies
Landelijke wetten gelden voor iedereen, de uitvoering ervan ligt vaak bij lagere overheden. De Grondwet (artikel 124) bepaalt dat gemeenten en provincies een eigen “huishouding” hebben en eigen regels mogen maken, zolang die niet in strijd zijn met hogere wetgeving.
Daarnaast kan de nationale wetgever van provincies en gemeenten eisen dat zij meewerken aan de uitvoering van landelijke wetgeving – dit is het medebewind.
Voorbeeld: de Omgevingswet geeft provincies de verantwoordelijkheid om beschermde natuur en wildbeheer te regelen. Provincies voeren deze wet in medebewind uit – ze stellen bijvoorbeeld regels in een provinciale verordening op en nemen besluiten over ontheffingen. Tegelijk hebben gemeenten autonome bevoegdheden om lokale orde en leefbaarheid te regelen, bijvoorbeeld via de APV. Zo ontstaan lokaal maatwerk binnen landelijke kaders.
Ter illustratie een overzicht van de verdeling van regels en taken over de bestuurslagen:

Rol van provincies in natuurbescherming en faunabeheer
Provincies spelen een sleutelrol in het beschermen van de natuur en het beheer van wildlevende dieren (faunabeheer). Sinds de decentralisatie van natuurwetgeving (voorheen de Flora- en faunawet, nu onder de Omgevingswet) zijn veel taken bij de provincies neergelegd. Twee belangrijke instrumenten hierbij zijn het faunabeheerplan en de samenwerking met de Faunabeheereenheid (FBE) en Wildbeheereenheden (WBE).
Rol provincie
Faunabeheerplannen en Faunabeheereenheden (FBE)
Een faunabeheerplan is een plan waarin wordt vastgelegd hoe en door wie bepaalde beheerhandelingen voor in het wild levende dieren worden uitgevoerd binnen de provincie. Denk aan populatiebeheer (het reguleren van aantallen dieren, bijvoorbeeld om overpopulatie te voorkomen), het bestrijden van soorten die schade veroorzaken (bijv. wilde ganzen die oogsten opeten), en de uitoefening van de jacht.
Het Rijk bepaalt in de wet dat zo’n plan verplicht is en stelt de randvoorwaarden vast. Iedere provincie heeft daarom ten minste één Faunabeheereenheid (FBE), een samenwerkingsorgaan dat zo’n faunabeheerplan opstelt. In de FBE zitten verschillende belanghebbenden: jachthouders (bijv. pachters van jachtrechten, vaak agrariërs of terreinbeheerders) én maatschappelijke organisaties die duurzaam wildbeheer nastreven (zoals natuurbeschermingsorganisaties of dierenbescherming). Zo zorgt men dat het plan breed gedragen en deskundig is.
De provincie (meestal Gedeputeerde Staten) keurt het faunabeheerplan goed en kan er nadere regels aan verbinden.
Het plan heeft vaak een looptijd van enkele jaren (bijv. 5 à 6 jaar). Door goedkeuring van het plan ontstaat de basis om af te wijken van algemene beschermingsregels: op grond van een goedgekeurd faunabeheerplan kan de provincie ontheffingen verlenen voor het doden of vangen van beschermde dieren als dat nodig is voor beheer of schadebestrijding.
Ontheffingen zijn onmisbaar, want buiten het plan is het bijvoorbeeld verboden om in het wild levende beschermde dieren te doden. De provincie kan zo per diersoort en gebied bepalen wat is toegestaan, binnen de kaders van de wet en het plan. In de praktijk financiert de provincie veelal (deels) de FBE en bewaakt zij dat het faunabeheerplan aan alle wettelijke eisen voldoet.
Eenmaal goedgekeurd moet het plan openbaar gemaakt worden en brengt de FBE jaarlijks verslag uit van de uitvoering. Zo blijft controle op het beheer geborgd.
Samenwerking met Wildbeheereenheden (WBE)
De uitvoering van faunabeheer gebeurt op lokaal niveau door Wildbeheereenheden (WBE). Een WBE is een samenwerkingsverband van lokale jagers en grondbezitters in een bepaald gebied. De FBE maakt het plan, de WBE’s voeren het uit in het veld. Bij het opstellen van het plan vraagt de FBE dan ook input van de WBE’s over de situatie ter plaatse. De provincie verleent vervolgens ontheffingen meestal aan de FBE, die de coördinatie verzorgt. De WBE-leden (jagers) mogen onder die ontheffing handelen, volgens de voorwaarden in het plan en besluit.
De precieze voorschriften (bijv. welke periode, welke methoden, hoeveel dieren) liggen in het faunabeheerplan en de ontheffing vast. Lokale WBE’s (veelal jachtverenigingen) voeren de maatregelen uit en rapporteren terug.
De rol van de provincie is hier tweeledig: regisseur van beleid én vergunningverlener. Daarnaast beschermen provincies natuur door bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden te beheren (vergunningen voor activiteiten die deze beschermde natuur raken worden door de provincie afgegeven) en door soortenbescherming te regelen. Zo moet iemand die een beschermde diersoort wil verstoren of vangen (bijv. een bedrijf dat een bos wil kappen waar vleermuizen wonen) meestal bij de provincie een ontheffing aanvragen. Provincies wegen dan de belangen (bescherming vs. bijv. veiligheid of schadepreventie) en besluiten volgens de criteria van de landelijke wet.
Dit is maatwerk per regio: een dunbevolkte provincie met veel landbouw zal ander wildbeleid voeren dan een stedelijke provincie.
Gemeentelijke bevoegdheden via de APV
Waar provincies zich vooral op natuur en wild richten, houden gemeenten zich bezig met leefbaarheid, openbare orde en lokale aangelegenheden. De belangrijkste juridische tool van een gemeente hiervoor is de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De APV is een door de gemeenteraad vastgestelde verordening die allerlei onderwerpen regelt die voor de gemeente van belang zijn, van parkeren tot horeca, en van afval tot dieren.
De gemeente en de APV
Wat kan een gemeente zelf bepalen?
Gemeenten hebben relatief veel vrijheid om in de APV regels te stellen, zolang deze binnen het kader van hogere wetgeving passen. Artikel 149 van de Gemeentewet geeft de raad de bevoegdheid verordeningen te maken “in het belang van de gemeente”. In de APV staan daarom vaak bepalingen over openbare orde, veiligheid, gezondheid en milieu in lokale context.
Op het gebied van dieren zien we doorgaans de volgende onderwerpen in de APV terug:
- Houden van dieren op straat: verboden om dieren los te laten lopen waar dat niet mag, of om ze te laten verblijven op plekken waar dat overlast geeft. Bijvoorbeeld een verbod op loslopende honden buiten aangewezen losloopgebieden, of een verbod om dieren mee te nemen naar bepaalde plaatsen (zoals verboden voor honden-zones in speeltuinen of winkelcentra).
- Verontreiniging en hygiëne: plichten voor eigenaren om overlast te voorkomen, zoals de opruimplicht van hondenpoep en het bijhebben van opruimmiddelen.
- Soms ook een verbod om dieren te voeren op straat als dat ongedierte aantrekt (bijv. verbod duiven voeren).
- Evenementen en activiteiten met dieren: de gemeente kan via de APV bepalen dat voor evenementen met dieren een vergunning nodig is, en hieraan voorwaarden verbinden (bijv. geen wilde dieren toelaten. Dit valt onder openbare orde/veiligheid – direct regels stellen puur voor dierenwelzijn mag de gemeente namelijk niet, omdat dierenwelzijn landelijk is geregeld. Indirect kan men via orde- en vergunningseisen toch het welzijn beschermen.
- Overlast en gevaarlijke dieren: bepalingen om hinder of gevaar door (huis)dieren aan te pakken. Bijvoorbeeld een verbod op geluidsoverlast door dieren (zoals voortdurend blaffende honden of kraaiende hanen), en bevoegdheden om in te grijpen bij gevaarlijke honden.
- Belastingen en heffingen: hoewel niet in de APV zelf, mogen gemeenten op grond van de Gemeentewet sommige heffingen opleggen, zoals hondenbelasting. Dit is geen regel over gedrag, maar een middel om inkomsten te genereren voor de gemeentekas, eventueel te gebruiken voor dierenvoorzieningen.
Hoe wordt de APV aangepast?
De APV is een formele verordening en kan alleen worden vastgesteld of gewijzigd door de gemeenteraad. Als nieuwe problemen of inzichten ontstaan, kan de raad een APV-wijziging doorvoeren via het normale wetgevingsproces op lokaal niveau: een ontwerp wijzigingsverordening wordt voorbereid (vaak door het college van B&W of ambtenaren), de raad stemt erover, en na aannemen wordt de wijziging bekendgemaakt (in het Gemeenteblad) voordat deze in werking treedt. Bijvoorbeeld, stel dat een gemeente nog géén APV-regel had over circussen met dieren, dan kan de raad besluiten zo’n artikel toe te voegen (na advies van b.v. de juridische dienst en debat in de raad).
Veel APV-bepalingen bevatten echter een zogenaamde delegatie- of aanwijzingsbepaling. Dat betekent dat de APV een algemene regel stelt, maar de concrete invulling of uitzonderingen laat aan een besluit van het college van burgemeester en wethouders (of soms de burgemeester). Zo’n besluit noemen we een aanwijzingsbesluit of keuringsbesluit.
Een typisch voorbeeld is het losloopgebieden-beleid voor honden. De APV stelt dan bijvoorbeeld: “Het is verboden uw hond los te laten lopen op openbare plaatsen binnen de bebouwde kom, tenzij op door het college aangewezen losloopterreinen”. Het college krijgt daarmee de bevoegdheid om gebieden aan te wijzen waar de aanlijnplicht niet geldt. Dit doet het college via een apart besluit (dat juridisch gezien een concretiserend besluit van algemene strekking is). In zo’n aanwijzingsbesluit staat precies welke parken, veldjes of routes zijn aangewezen als losloopgebied. Vaak wordt er een kaart als bijlage bijgevoegd waarop de gebieden zijn gemarkeerd. Dit besluit wordt gepubliceerd en treedt vervolgens in werking. Inwoners die het er niet mee eens zijn, kunnen er bezwaar en beroep tegen aantekenen – net als bij andere besluiten – binnen zes weken na bekendmaking.
Proces voorbeeld – aanwijzing losloopgebied:
Stel een gemeente wil een extra hondenlosloopveld instellen. Als de APV al de bevoegdheid aan het college geeft om dit te doen, hoeft men niet eerst de APV te wijzigen; het college kan direct een aanwijzingsbesluit voorbereiden.
De gebruikelijke stappen zijn: een voorstel maken met de locatie(s) en motivatie (bv. “hier is behoefte aan een losloopveld en het is een geschikte plek”), vaak wordt de wijk of omwonenden vooraf geraadpleegd voor draagvlak, daarna neemt het college officieel het besluit (vaak in een collegevergadering). Het besluit vermeldt de aangewezen plekken en eventueel nadere regels (bv. alleen overdag loslopen, of maximum aantal honden tegelijk). Tevens wordt geregeld dat eerdere aanwijzingen die in conflict zijn, komen te vervallen, zodat er één actueel besluit geldt. Ten slotte zorgt de gemeente voor bekendmaking van het besluit (publicatie digitaal en/of huis-aan-huisblad). Daarna kunnen er borden worden geplaatst ter plekke om het publiek te informeren. Dit alles gebeurt op basis van de kaderstellende APV-regel; de APV-tekst zelf blijft ongewijzigd.
Mocht de APV niet voorzien in een bepaalde bevoegdheid, dan moet men wel eerst de APV aanpassen. Bijvoorbeeld, als men in de APV geen regeling had over losloopgebieden, dan zal de raad eerst een artikel moeten toevoegen met de aanlijnplicht en de mogelijkheid van uitzonderingsgebieden. In de praktijk baseren gemeenten zich vaak op een model-APV van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten), waarin dit soort artikelen als voorbeeld zijn opgenomen.
Belangrijk om te beseffen is dat APV-regels dynamisch zijn: ze kunnen vrij snel gewijzigd worden door de raad als de situatie daarom vraagt. Daarmee kunnen gemeenten vlot inspelen op nieuwe ontwikkelingen rond dierenwelzijn en -overlast, zij het binnen de grenzen van hun bevoegdheid.
Voorbeeld APV: aanlijnplicht
Aanlijnplicht
In bijna alle gemeenten geldt dat honden op openbare plaatsen binnen de bebouwde kom aangelijnd moeten zijn, tenzij expliciet anders aangegeven. Zo’n regel staat in de APV (meestal in een artikel getiteld “Loslopende honden” of “Honden aan de lijn”). Bijvoorbeeld artikel 2:57 lid 1 van een model-APV bepaalt dat het verboden is een hond op straat te laten als deze niet is aangelijnd. Redenen voor de aanlijnplicht zijn het voorkomen van bijtincidenten, verkeersveiligheid en het vermijden van hinder voor mensen die bang zijn voor loslopende honden.
Om honden toch de nodige bewegingsvrijheid te geven, wijzen gemeenten speciale losloopgebieden aan. Dit zijn parken of veldjes waar honden wél los mogen (vaak op voorwaarde dat ze onder appel staan bij het baasje. Buiten die aangewezen zones riskeert een eigenaar een boete als de hond los loopt. In sommige gemeenten zijn losloopgebieden omheind of voorzien van borden en prullenbakken; elders betreft het gedeelten van parken aangegeven op een kaart.
Voorbeeld APV: opruimplicht
Opruimplicht
Minstens zo belangrijk voor de leefbaarheid is dat hondenpoep opgeruimd wordt. Vrijwel elke gemeente heeft daarom een APV-bepaling die de eigenaar/houder van de hond verplicht de uitwerpselen onmiddellijk te verwijderen van de openbare plek. Vaak is daarbij expliciet genoemd dat men ook poep moet weghalen uit publieke plantsoenen, speeltuinen of andere groene plekken die voor publiek toegankelijk zijn. Dit voorkomt niet alleen vieze overlast, maar ook gezondheidsrisico’s (met name voor spelende kinderen).
Daarnaast staat er meestal bij dat de hondenbezitter altijd een geschikt opruimmiddel bij zich moet hebben, zoals poepzakjes. Dit vereenvoudigt handhaving: een BOA kan iemand met een hond controleren en als die geen opruimzakje kan tonen, is dat op zich al een overtreding.
Sommige gemeenten wijzen speciale hondenuitlaatstroken aan (stroken grond of zandbakken waar honden wel mogen poepen zonder verplichting voor directe verwijdering). APV’s bevatten dan een clausule dat de opruimplicht niet geldt op door het college aangewezen uitlaatplaatsen. Die uitlaatplaatsen worden dan meestal met borden aangegeven en de gemeente reinigt deze plekken regelmatig.
Voorbeeld APV: circussen en evenementen
Beperkingen op circussen en evenementen met dieren
De omgang met dieren in circussen en evenementen is een onderwerp waar zowel landelijke als lokale regels voor bestaan. Landelijk is sinds 15 september 2015 het gebruik van wilde zoogdieren in circussen verboden. Dit verbod houdt in dat bijvoorbeeld olifanten, tijgers, leeuwen enz. niet meer mogen optreden of worden vervoerd voor optredens in circussen of andere shows. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op naleving van dit verbod en kan optreden als een circus toch wilde zoogdieren zou inzetten (bij overtreding legt de NVWA een sanctie op en kan in uiterste geval de dieren in beslag nemen).
Doordat dit verbod er is, hoeven gemeenten zich over wilde dieren in circussen geen zorgen meer te maken – die komen eenvoudigweg het land niet in bij circussen. Echter, circussen gebruiken soms nog huisdieren of landbouwhuisdieren (zoals paarden, honden, papegaaien). Ook zijn er andere evenementen waar dieren worden gebruikt: denk aan dierenshows op braderieën, kinderboerderijen op markten, roofvogelshows, ponyritjes, kerststallen met levende dieren, etc. Hier ligt geen totaalverbod op vanuit het Rijk, maar wel gelden nationale welzijnsregels (Wet dieren) die bijvoorbeeld eisen dat dieren goed verzorgd worden en niet onnodig lijden.
Een gemeente heeft geen directe bevoegdheid om op grond van dierenwelzijn zulke voorstellingen te verbieden. Maar via de APV kan zij wel voorwaarden of verboden stellen vanuit openbare orde, veiligheid of overlastoverwegingen. Vrijwel alle gemeenten eisen dat voor een circus of evenement een evenementenvergunning wordt aangevraagd. In die vergunning kan de burgemeester voorwaarden opnemen, ook ten aanzien van aanwezige dieren. Sommige gemeenten zijn hierin streng: zo heeft een gemeente bepaald dat “Evenementen met wilde dieren zijn verboden” en dat evenementen met gezelschapsdieren alleen doorgang mogen vinden als het welzijn van de dieren gegarandeerd is, te controleren door een deskundige vooraf.
Dit is een lokaal beleidspunt – “wilde dieren” kan hier ruimer worden opgevat dan alleen zoogdieren (bijv. ook reptielen). Het geeft aan dat een gemeente verder kan gaan dan de landelijke minimumregels, zolang men het maar baseert op eigen bevoegdheden (hier: orderegels voor evenementen).
Ook beperken gemeenten soms waar circussen mogen staan. Een gemeente kan bijvoorbeeld besluiten gemeentelijke grond niet meer te verhuren aan circussen met dieren, of in de APV opnemen dat op bepaalde locaties/terreinen geen circussen met dieren zijn toegestaan. Dit is geen direct verbod op de activiteit, maar een ruimtelijke/ordelijke beperking.
Daarnaast komt het voor dat lokale overheden via een dierenwelzijnsnota een standpunt innemen: bijvoorbeeld “wij streven naar diervriendelijke evenementen”. Hoewel zo’n nota beleidsmatig is en niet juridisch bindend, kan het wel invloed hebben op vergunningverlening. Een ambtenaar kan toetsen of een gepland evenement in lijn is met het gemeentelijk dierenwelzijnsbeleid en zo nodig adviseren aanvullende voorschriften op te leggen (bijv. verplichte aanwezigheid van een dierenarts, minimale hokmaten voor dieren die tentoongesteld worden, et cetera).
Concreet zien we in APV’s soms bepalingen die stellen dat voor circussen altijd een vergunning nodig is (zelfs als een klein evenement anders vergunningsvrij zou zijn), en dat in die vergunning aandacht moet zijn voor dierenwelzijn. Ook model-APV’s bieden opties voor een artikel dat het verboden maakt om zonder ontheffing dieren tentoon te stellen of te laten optreden als dat voor het dier leed oplevert (maar dat is juridisch lastig direct af te dwingen door gemeenten, wederom vanwege de beperkte eigen bevoegdheid in welzijn).
De NVWA controleert op markten, evenementen en verzamelcentra of eigenaren van levende dieren zich houden aan de regels voor dierenwelzijn. Het Besluit Houders van dieren schrijft voor dat een evenement met dieren zoals een tentoonstelling, wedvlucht, markt of beurs vooraf aangemeld moeten worden bij de NVWA. Er gelden bepaalde aanmeldingstermijnen en soms – afhankelijk van bijvoorbeeld dierziektenuitbraken – specifieke voorwaarden.
Meer informatie: Tentoonstellen en verzamelen dieren | NVWA
Voorbeeld APV: overlast huisdieren
Overlast huisdieren
Veel APV’s bevatten een artikel dat het verboden maakt om met het houden van dieren hinder voor de omgeving te veroorzaken. Denk aan voortdurende geluidshinder (bijv. een hond die dag en nacht blaft, een haan die ’s ochtends vroeg kraait in een dichtbebouwde wijk) of stankoverlast (bijv. door duiven of konijnen).
Zo’n bepaling geeft bewoners een handvat: als de buurman tien honden heeft die constant lawaai maken, kan handhaving optreden op basis van het APV-verbod op geluidhinder door dieren. Dit soort overlastartikelen gelden meestal als overtreding waarop direct gehandhaafd kan worden – de eigenaar kan gesommeerd worden maatregelen te nemen, of in het uiterste geval kan een dwangsom of boete volgen.
In sommige gevallen kan de gemeente ook via specifieke maatregelen ingrijpen. Bijvoorbeeld, als een woning zóveel dieren herbergt dat het voor onhoudbare overlast zorgt (denk aan stank door kattenurine in een flat die andere bewoners ziek maakt), zou de gemeente via de Woningwet/gebouwentechnische maatregelen of de Wet openbare gezondheid kunnen ingrijpen. Maar dat zijn uitzonderlijke situaties. Meestal volstaat de APV-bepaling en een waarschuwing of boete om de overlastgever tot rede te brengen.
Voorbeeld APV: gevaarlijke honden
Gevaarlijke honden
Helaas gebeuren er elk jaar incidenten met agressieve of bijtende honden. De landelijke Regeling Agressieve Dieren (RAD) is al geruime tijd afgeschaft, dus er is geen nationale lijst meer van “verboden rassen”. Wel wordt gewerkt aan een lijst met “Hoog risico honden” en wordt er gekeken naar het oprichten van een landelijk meldpunt voor gevaarlijk gedrag en bijtincidenten door honden en een verobd op het houden en fokken van honden met bepaalde kenmerken (zoals sterke honden met krachtige kaken en een waakzaam karakter).
Voorlopig ligt de regie bij gemeenten. Vrijwel alle gemeenten hebben in hun APV een bepaling opgenomen die de burgemeester/het college de bevoegdheid geeft om maatregelen te nemen tegen een individuele gevaarlijke hond. In model-APV artikel 2:59 staat bijvoorbeeld dat als het college een hond gevaarlijk of hinderlijk acht op basis van zijn gedrag, het de eigenaar een aanlijngebod en/of muilkorfgebod kan opleggen. Dit betekent dat voor die specifieke hond wordt bevolen dat hij altijd aangelijnd en eventueel gemuilkorfd moet zijn op openbare plaatsen. Vaak kan zo’n gebod ook gelden op het erf van de eigenaar als dat nodig is (sommige gemeenten hebben daar een apart artikel 2:59a voor).
Deze maatregel wordt toegepast na incidenten of meldingen. Bijvoorbeeld, als een bepaalde hond in een buurt meerdere andere honden heeft verwond of mensen heeft bedreigd, kan de burgemeester besluiten dat die hond voortaan alleen nog muilkorfdragend buiten mag komen. Dit is een bestuursrechtelijke maatregel en niet direct straf. Overtreedt de eigenaar dit (bijv. toch zonder muilkorf lopen), dan kan een flinke boete of inbeslagname volgen. Een dergelijke maatregel geldt alleen voor de gemeente waar deze is opgelegd. Gaat de eigenaar van de hond in een buurtgemeente wandelen met de hond, dan mag het dier daar zonder muilkorf lopen. Er wordt nu naar landelijke wetgeving gekeken om dit aan te passen, zodat een muilkorf- en/of aanlijnplicht voor het hele land geldt.
Naast het muilkorfgebod kunnen burgemeesters nog verder gaan indien nodig. Op grond van de algemene openbare orde-bevoegdheden (Gemeentewet art. 172 lid 3) kan een burgemeester bijvoorbeeld een hond in beslag laten nemen als dat nodig is ter handhaving van de openbare orde. Dit is een zware maatregel en gebeurt meestal alleen na ernstige bijtincidenten, zeker als de eigenaar niet meewerkt aan maatregelen. In zulke gevallen werkt de burgemeester samen met de politie om het dier eventueel uit huis te halen. Vaak wordt de hond dan onderzocht of heropgevoed, of in extreme gevallen geëuthanaseerd als het gevaar niet anders weg te nemen is.
Veel gemeenten hebben intern een protocol voor bijtincidenten: hierin staat welke stappen te doorlopen (melding, beoordeling door deskundige, besluit muilkorfgebod of inbeslagname, eventueel gedragstest, herplaatsing etc.).
Tot de lokale maatregelen rekenen we ook zaken als voorlichting aan inwoners over bijtpreventie en de mogelijkheid om een hond vrijwillig af te staan als men er niet mee kan omgaan. Hoewel dit zachte maatregelen zijn, horen ze bij het totale pakket waarmee gemeenten gevaarlijke situaties met huisdieren proberen te voorkomen.
Voorbeeld APV: hondenbelasting
Hondenbelasting
Hondenbelasting is een klassieke lokale heffing die al lang bestaat in Nederland. Het is in feite een belasting die gemeenten mogen heffen op het houden van een hond (andere huisdieren vallen hier niet onder – er is geen kattenbelasting, konijnenbelasting etc., alleen honden zijn genoemd in de wet als belastbaar object).
Niet elke gemeente maakt er (meer) gebruik van, en de laatste jaren is er een trend dat steeds minder gemeenten hondenbelasting heffen. In 2025 was nog ongeveer een derde van alle Nederlandse gemeenten actief met hondenbelasting (113 van de 342 gemeenten); de meeste gemeenten hebben het afgeschaft. De tarieven verschillen sterk per gemeente: sommige vragen enkele tientjes per jaar per hond, anderen meer dan honderd euro voor de eerste hond en oplopend voor elke volgende hond.
De juridische grondslag ligt in de Gemeentewet (artikel 226). Gemeenten die hondenbelasting heffen, gebruiken de opbrengst vaak voor algemene middelen. Het is een misverstand dat deze belasting alleen voor hondenvoorzieningen (zoals uitlaatgebieden of poepbakken) gebruikt mag worden – in principe mag de gemeente het vrij besteden. Dit leidt weleens tot discussies en heeft ertoe bijgedragen dat veel gemeenten de heffing niet meer vinden passen (het wordt door sommigen als oneerlijk gezien dat alleen hondenbezitters extra betalen).
De gemeente kan zelf veel regelen inzake dieren zolang het gaat om de lokale openbare orde en leefbaarheid. Niet toegestaan is dat een gemeente eigenhandig in het domein van de landelijke wet duikt. Zo kan een gemeente niet in de APV besluiten “het is verboden een dier te mishandelen” – dat is al verboden in het Wetboek van Strafrecht en de Wet dieren. Wel kan de gemeente beleid maken om dierenwelzijn te bevorderen (voorlichting, subsidies voor sterilisatieacties, steun aan dierenambulance, etc.), maar het juridisch afdwingen van dierenwelzijnsregels blijft een nationale zaak. Om die reden zie je dat APV-regels altijd met openbare orde, veiligheid of hygiëne worden gemotiveerd.
Een APV jurist van de gemeente zou jou, als dieradviseur, kunnen helpen bij het opstellen of aanscherpen van de APV-regels op het gebied van dieren.
Praktijkvoorbeeld: bijtincidenten in een park
In een middelgroot stadspark doen zich meerdere bijtincidenten voor. Enkele honden die daar door hun baas werden uitgelaten (sommigen aangelijnd, anderen los) hebben gevochten, met als gevolg gewonde honden en ongeruste voorbijgangers. In één geval is ook een jogger in zijn enkel gebeten door een loslopende hond. Deze incidenten halen de lokale media en er komen vragen van bewoners aan de gemeente: “Het park voelt onveilig door die honden, wat gaat de gemeente hieraan doen?” Tegelijk klagen hondenbezitters dat er in de buurt geen goede plek is waar honden eens vrij kunnen rennen – “als ze altijd aan de lijn moeten, worden ze juist gefrustreerd.”
De gemeente wil voorkomen dat er nog meer ernstige bijtincidenten gebeuren (openbare orde en veiligheid), maar erkent dat honden in de stad ruimte nodig hebben om te spelen en te rennen. Het vraagstuk wordt bij de dieradviseur voorgelegd. Hoe te handelen?
Uitwerking praktijkvoorbeeld
Mogelijke uitwerking
Juridische aanpak stap-voor-stap
1. Check bestaande regels
De gemeente controleert eerst de eigen APV-bepalingen. In de APV staat al dat honden binnen de bebouwde kom niet los mogen lopen buiten aangewezen losloopgebieden. Op dit moment is echter het hele park aanlijngebied (er was nog geen losloopzone daar). Ook is er een APV-artikel over gevaarlijke honden, waarmee de gemeente individuele agressieve honden kan aanpakken (aanlijn- of muilkorfgebod opleggen). De burgemeester overweegt dit middel te gebruiken voor de specifieke hond die de jogger heeft gebeten – die hond kan als “gevaarlijk” bestempeld worden en voortaan een muilkorfgebod krijgen.
2. Incidentevaluatie en besluitvorming
Er wordt een overleg belegd tussen de betrokken ambtenaren van de afdelingen openbare orde en groenbeheer. Men bespreekt: “Wat is de beste aanpak?” Uit dit overleg komt het plan om een deel van het park in te richten als hondenlosloopgebied, omheind, zodat daar sociaalvaardige honden samen kunnen spelen.
Daarnaast zal men strenger handhaven op de aanlijnplicht in de rest van het park.
Voor de korte termijn besluit de burgemeester ook gebruik te maken van haar bevoegdheid om de bijtende hond tijdelijk in beslag te laten nemen voor observatie, in samenspraak met de politie, omdat de jogger ernstig gewond raakte (dit op grond van art. 172 Gemeentewet in het belang van de openbare orde). Dit is een onmiddellijke maatregel. Tegelijk wordt aan de eigenaar van die hond via een beschikking medegedeeld dat hij bij teruggave moet voldoen aan een aanlijn- en muilkorfgebod overal in de gemeente.
3. Inspraak en draagvlak
Voordat het losloopveld officieel wordt aangewezen, besluit de gemeente om omwonenden en parkgebruikers te betrekken. Er wordt een bewonersavond georganiseerd en een digitaal forum geopend waar mensen hun mening kunnen geven.
Hieruit blijkt dat de meeste buurtbewoners vóór een losloopveld zijn – ze zien liever de honden op één plek vrijlopen dan overal verspreid. Enkele omwonenden pal naast de beoogde locatie uiten zorgen over geblaf en vragen om een goede omheining en eventueel beplanting als geluidsbuffer. De gemeente neemt deze input mee en kiest een exact stuk grond iets verder van de woningen, met plan om een hek van 1,2m hoog te plaatsen en een dubbel hek bij de ingang (om ontsnappen te voorkomen). Ook belooft men duidelijke regels op borden bij het veld (zoals max. aantal honden per begeleider, opruimplicht blijft gelden, en dat bij agressief gedrag de hond direct aangelijnd moet worden).
4. Formeel aanwijzingsbesluit
De afdeling Juridische Zaken van de gemeente stelt het aanwijzingsbesluit losloopgebied op. In dit besluit, refererend aan de APV-grondslag (artikel 2:57 APV lid 2), besluit het college: “aan te wijzen als losloopgebied: het omheinde grasveld ten noorden van pad X in het Y-park, kadastraal bekend… etc.” Het besluit vermeldt dat hiermee in dat gebied de aanlijnplicht niet geldt.
Tevens wordt opgenomen dat dit besluit in werking treedt de dag na bekendmaking. Het college tekent het besluit. Enkele dagen later verschijnt de officiële bekendmaking in het elektronische Gemeenteblad en op de gemeentelijke website, zodat het besluit rechtskracht krijgt.
5. Uitvoering
De afdeling stadsbeheer plaatst het hekwerk en hangt borden op: bij de ingang van het losloopveld een bord “Hier mogen honden los” en de huisregels, en bij de toegangen tot de rest van het park bordjes “Honden aan de lijn” en “Verboden voor honden op speelweide” etc., conform de APV. In het losloopgebied komen ook prullenbakken en bankjes voor baasjes. De omwonenden worden per brief geïnformeerd over de komst van het hondenveld en de genomen maatregelen om overlast te beperken.
6. Handhaving en evaluatie
Als het veld in gebruik is, houden de gemeentelijke BOA’s in de eerste weken extra toezicht. Ze spreken hondenbezitters aan: wijzen hen op het nieuwe losloopveld en delen flyers uit met de regels. Hondenbezitters zijn blij met de voorziening; de meeste houden zich eraan dat buiten het hek de hond nu aangelijnd blijft. Mochten enkelen toch hun hond buiten het veld loslaten, dan volgt een waarschuwing of boete.
De specifieke hond uit het incident heeft inmiddels een muilkorfgebod opgelegd gekregen – de eigenaar wil de hond niet terug en deze is via een herplaatsingsorganisatie bij een trainer terechtgekomen (dit is deels buiten de gemeente om gegaan, via justitie en een rescue-organisatie).
Na drie maanden evalueert de gemeente: er zijn geen nieuwe bijtincidenten gemeld in het park, de overlastmeldingen zijn gedaald.
Dit is een voorbeeld van hoe oplossingen voor dierenconflicten tot stand komen binnen een gemeentelijke context. Het is belangrijk in de gaten te houden dat hier vaak sprake is van heftige emoties van hondenbezitters en niet-hondenbezitters.
Kennis van de regelgeving (APV) is nodig om te weten wat kan en mag. Tegelijk is het belangrijk te beseffen dat maatwerk en overleg cruciaal zijn: regels bieden kaders, maar menselijk handelen (overleg met bewoners, keuzes van bestuurders, gedrag van eigenaren) bepaalt het succes. In dit geval illustreert de casus dat het vertalen van een probleem (bijtincidenten) naar een maatregel (losloopveld + strengere aanlijnhandhaving) juridisch soepel verliep dankzij de flexibiliteit van de APV.
Een opdracht om voor jezelf uit te werken
Jij kent de betreffende eigenaar uit bovenstaand voorbeeld en weet dat hij heel veel moeite heeft om zijn hond te hanteren. Hij vindt het vreselijk dat er een bijtincident heeft plaatsgevonden en hij heeft gewoonweg geen idee hoe hij het gedrag van zijn hond kan sturen. Hij heeft geen ervaring met honden en het gaat hier om een hond met een enorme kracht die niet naar zijn baasje luistert. Ga jij het gesprek aan met de eigenaar van deze hond? Zo ja, welk advies zou jij geven? Praat je dan met hem als ongeruste buur of vanuit jouw functie?
Je hoeft deze uitwerking niet in te sturen als huiswerk.