Module 4: Wet- en regelgeving

4.1  Inleiding in wet- en regelgeving rondom dieren

Inleiding wet- en regelgeving rondom dieren

Als dieradviseur krijg je te maken met allerlei vragen en problemen rond dieren. Het is dan belangrijk om de basis van de wetgeving rondom dieren te kennen. In deze les behandelen we waarom er wetten zijn voor dieren, hoe het juridische systeem in Nederland in elkaar zit (van EU tot gemeente), welke soorten regels er zijn en welke instanties daarbij een rol spelen.

Waarom is wetgeving rondom dieren belangrijk?

Dierenwetgeving waarborgt zowel dierenwelzijn als de openbare orde en veiligheid. Zonder wettelijke kaders zouden dieren blootstaan aan willekeur en misbruik, en zouden conflicten tussen mens en dier vaker voorkomen. De belangrijkste redenen voor deze wetgeving:

  • Bescherming van dierenwelzijn
    Wetgeving voorkomt mishandeling en verwaarlozing door minimumeisen te stellen aan verzorging en huisvesting. De Wet dieren erkent de intrinsieke waarde van dieren en stelt dat ze pijn en angst kunnen ervaren. Overtredingen worden bestraft om misstanden te voorkomen en aan te pakken.
  • Handhaving van openbare orde en veiligheid
    Zonder regelgeving zouden dieren vrij rondlopen, overlast veroorzaken of gevaarlijke situaties opleveren. Verkeersongevallen door loslopend vee, agressieve honden of geluidsoverlast door dieren kunnen door wetgeving worden beperkt. Gemeenten reguleren via de APV bijvoorbeeld aanlijnplichten en opruimplichten voor hondenbezitters.
  • Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid
    Wetten bepalen wie verantwoordelijk is voor een dier en welke zorg verplicht is. Zo moeten eigenaren zorgen voor voldoende voeding, medische zorg en onderdak. Daarnaast is vastgelegd dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de opvang van gevonden huisdieren gedurende 14 dagen.
  • Gelijk speelveld en misbruikpreventie
    In sectoren zoals de veehouderij zorgen wettelijke minimumnormen voor eerlijke concurrentie en voorkomen ze dat dieren worden uitgebuit voor economisch gewin. Zonder deze regels zouden malafide bedrijven dierenwelzijn kunnen schaden om kosten te besparen.
  • Volksgezondheid en natuurbescherming
    Wetgeving beperkt de verspreiding van dierziekten (zoals rabiës en vogelgriep) en reguleert maatregelen zoals quarantaine of ruimingen. Daarnaast beschermen regels de natuur tegen verstoring door uitheemse diersoorten en reguleren ze het uitzetten van dieren in het wild.

Opbouw van het juridisch systeem: EU, nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau

Dierenwetgeving komt van verschillende overheidsniveaus. We onderscheiden: de Europese Unie (EU), de nationale overheid, de provincie en de gemeente.

Opbouw juridisch systeem
Europees niveau (EU)

Wet- en regelgeving op Europees niveau (EU)

Op het hoogste niveau is er de Europese wetgeving. De Europese Unie maakt regels die voor alle lidstaten (waaronder Nederland) gelden. Er zijn twee belangrijke vormen van EU-regels: verordeningen en richtlijnen.

Een EU-verordening is direct bindend in alle lidstaten. Als de EU zo’n verordening over een bepaald onderwerp vaststelt, dan geldt die meteen als wet in Nederland, zonder dat Nederland daar zelf nog een wet voor hoeft te maken. Op het gebied van dieren kennen we bijvoorbeeld EU-verordeningen over dierenwelzijn tijdens transport (regels hoe dieren vervoerd moeten worden, hoeveel rust, hoeveel ruimte, etc.) en over handel in bedreigde soorten (CITES-verordening, die regelt dat je geen producten van beschermde dieren mag verhandelen). Omdat het verordeningen zijn, gelden deze regels direct in elke gemeente, dus is het belangrijk ze globaal te kennen.

Een EU-richtlijn is een soort opdracht aan de lidstaten om hun eigen wetten aan te passen of te maken volgens bepaalde doelen. Een richtlijn zegt wat er bereikt moet worden, maar landen mogen zelf bepalen hoe. Een bekend voorbeeld is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, die beschermt wilde vogels en andere dieren en hun leefgebieden. Nederland heeft deze richtlijnen omgezet in nationale regels (voor vogels en natuur bijvoorbeeld in de Omgevingswet, waarover later meer).
Een ander voorbeeld: de EU-richtlijn voor dierenwelzijn in de landbouw geeft minimumeisen voor de huisvesting van landbouwdieren; Nederland heeft die eisen verwerkt in onze nationale besluiten onder de Wet dieren.

Het EU-niveau is van belang omdat het kaders stelt waar nationale en lokale overheden zich aan moeten houden. Als gemeente kun je niet in strijd handelen met EU-wetgeving. Bijvoorbeeld: de EU bepaalt dat bepaalde exotische dieren niet gehouden of ingevoerd mogen worden; een gemeente kan dan niet eigen regels maken die dit ineens wél toestaan. Andersom kan een gemeente wel strengere eisen willen stellen, maar ook dat is vaak beperkt, omdat de EU-wetgeving minimaal overal gelijk moet zijn (level playing field binnen Europa).

In ons werk betekent dit dat je soms moet verwijzen naar hogere regels. Als een inwoner bijvoorbeeld exotische dieren wil verkopen, zul je moeten nagaan of EU-regels (CITES bijvoorbeeld) dit verbieden of beperken, los van de nationale of lokale regels. Gelukkig hoef je de details van alle EU-wetten niet uit je hoofd te kennen, maar je moet wel beseffen dat ze bestaan. In de volgende les gaan we dieper in op deze regels vanuit de EU.

Nationaal niveau (landelijke overheid)

Wet- en regelgeving op nationaal niveau (landelijke overheid)

De meeste dierenwetgeving komt van de landelijke overheid en geldt in het hele land. Deze wetten bepalen de grote lijnen en leggen verplichtingen op aan inwoners, bedrijven en overheden. Een wet wordt vastgesteld door het parlement en heeft juridische bindende kracht. Hieronder volgen de twee belangrijkste wetten op het gebied van dieren:

Wet dieren

De centrale wet voor gehouden dieren (huisdieren, landbouwdieren, hobbydieren). Deze wet bevat basisregels voor dierenwelzijn en -gezondheid en bepaalt onder meer dat dieren adequate verzorging moeten krijgen en niet onnodig pijn mogen lijden. Wet dieren is een kaderwet; er hangen allerlei uitvoeringsbesluiten onder die de concrete regels bevatten (zoals het Besluit houders van dieren met welzijnsregels, het Besluit diergeneeskundigen, etc.).

Omgevingswet

In 2024 in werking getreden en bundelt wetgeving rondom de fysieke leefomgeving, waaronder ruimtelijke ordening, milieu en natuurbeheer. Onder deze wet valt het Besluit Activiteiten in de Leefomgeving (BAL) waar veel zaken zijn opgenomen over bijvoorbeeld niet mogen verstoren van broedende vogels.

De Wet natuurbescherming is hiermee vervallen en de regels over soorten- en gebiedsbescherming zijn opgenomen in de Omgevingswet. Gemeenten stellen via deze wet omgevingsplannen op, waarin bijvoorbeeld wordt geregeld waar dieren mogen worden gehouden en welke milieuvoorschriften gelden voor dierenverblijven.

Gemeenten moeten binnen deze wetten opereren en kunnen geen lokale regels maken die hiermee in strijd zijn. Dierenwelzijn valt grotendeels onder nationale bevoegdheden, waardoor gemeenten beperkte ruimte hebben om hier eigen beleid op te voeren. Wel hebben zij uitvoerende taken, zoals de opvang van gevonden dieren en handhaving op overlast. Als dieradviseur vertaal je nationale wetgeving naar de gemeentelijke praktijk en adviseer je collega’s en inwoners over de toepassing ervan.

Provinciaal niveau

Wet- en regelgeving op provinciaal niveau

Elke provincie heeft eigen bestuursbevoegdheden, waaronder natuurbeheer en faunabeheer. Provincies stellen provinciale verordeningen op en verlenen vergunningen binnen de kaders van de Omgevingswet.

Rol van de provincie in dierenwetgeving:

  • Uitvoering van de Omgevingswet: provincies verlenen ontheffingen voor beheer van beschermde diersoorten en reguleren jacht en populatiebeheer, bijvoorbeeld bij schade door ganzen of het verplaatsen van soorten voor ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Provinciale verordeningen: regels kunnen variëren per provincie, bijvoorbeeld over gebieden waar intensieve veehouderij is toegestaan.
  • Geen directe welzijnstaak: provincies reguleren natuurbeheer, maar hebben geen verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn bij gehouden dieren. Wel kunnen ze betrokken zijn bij crises, bijvoorbeeld als een bedrijf zowel dierenwelzijns- als milieuregels overtreedt.

Bij kwesties rondom wilde dieren of natuurbeheer moet de gemeente vaak afstemmen met de provincie. Zo heeft de gemeente geen bevoegdheid om beschermde dieren te verplaatsen of vangacties uit te voeren zonder provinciale goedkeuring.

Wel kan het zo zijn dat als er bijvoorbeeld een grootschalig dierenwelzijnsprobleem is (stel: een grote boerderij met verwaarloosde dieren) de provincie betrokken raakt vanuit hun rol in crisisorganisaties of milieu (bijvoorbeeld als het bedrijf ook milieuregels overtreedt). Maar in de dagelijkse praktijk zal een provincie zich weinig met individuele dierenkwesties bemoeien, tenzij het om natuur/faunavraagstukken gaat.

Voor de uitvoering van je werk geldt dus dat als er zaken spelen met wilde dieren of natuur, je mogelijk moet opschalen of afstemmen met de provincie. Bijvoorbeeld, een inwoner meldt dat er bevers bomen omknagen in de stadswijk – de gemeente zelf heeft geen bevoegdheid om zomaar beschermde dieren te vangen of te verplaatsen; je zou contact moeten leggen met de provincie (of hun uitvoerende diensten de FBE en/of de WBE) om te kijken wat mag en wat moet.

Het is handig om te weten welke provinciale regels er in jouw provincie zijn, maar je hoeft ze niet allemaal uit je hoofd te kennen. Wel moet je weten wanneer iets provinciewerk is.

Gemeentelijk niveau

Regelgeving op gemeentelijk niveau

Op het laagste overheidsniveau vinden we de gemeente. De gemeente is het bestuur dat het dichtst bij de inwoners staat en dus ook vaak als eerste wordt geconfronteerd met vragen of problemen rond dieren. Maar de mogelijkheden van de gemeente om zelf regels te stellen over dieren zijn beperkt, omdat veel al landelijk geregeld is. Toch zijn er belangrijke zaken op gemeentelijk niveau:

  • Algemene Plaatselijke Verordening (APV): vrijwel elke gemeente heeft een APV, dat is een lokale verordening met regels over openbare orde, veiligheid en lokale aangelegenheden. In de APV kunnen bepalingen staan die met dieren te maken hebben. De Gemeentewet geeft de gemeente de bevoegdheid om lokale regels te maken ter handhaving van de openbare orde en ter voorkoming van overlast.
    Elk gemeentebestuur bepaalt zelf de inhoud van de APV, dus de regels kunnen iets verschillen per gemeente. Als dieradviseur is het dus belangrijk om de APV van jouw eigen gemeente goed te kennen op de punten die over dieren gaan. Hierin staat wat de gemeente zelf geregeld heeft.
  • Uitvoering van landelijke taken: naast eigen verordeningen voert de gemeente ook een aantal wettelijke taken uit die in landelijke wetgeving aan de gemeente zijn toebedeeld.
  • Lokaal beleid (beleidsplannen): naast formele verordeningen maken veel gemeenten een Dierenwelzijnsnota of een beleidsplan dieren. Dit zijn documenten waarin het gemeentebestuur zijn visie en voornemens over de omgang met dieren vastlegt. Deze beleidsplannen zijn geen wetten, maar wel belangrijk voor de dagelijkse praktijk. Ze bevatten vaak beleidsregels of richtlijnen voor ambtenaren. Als dieradviseur heb je vaak een (grote) rol in het opstellen en uitvoeren van dit beleid rondom dieren.

Het gemeentelijk niveau is waar alles samenkomt: Europese en nationale regels moeten hier worden nageleefd, provinciale ontheffingen kunnen lokaal effect hebben, en de gemeente zelf voegt wat eigen regels en beleid toe in de gaten die overblijven. Voor jou is het cruciaal om te kunnen bepalen of een vraagstuk nationaal of lokaal geregeld is.

Stel, er komt een klacht binnen over iemand die zijn hond slaat. Dierenmishandeling valt onder de Wet dieren (landelijk, zelfs strafrechtelijk), dus dat moet via politie/NVWA worden afgehandeld – de APV biedt hier geen oplossing, want een gemeente mag niet zelf een andere straf bedenken voor dierenmishandeling.

Maar komt er een klacht over hondenpoep in het park, dan is dat iets van de APV (lokaal), en kan de gemeentelijke handhaving ingrijpen.

Soms heb je overlap: bijvoorbeeld een flink stinkende duivenhouderij in een woonwijk – mogelijk overtreedt dit zowel nationale regels (Wet geurhinder en veehouderij, of milieuaspecten nu onder de Omgevingswet) als de APV (overlastbepaling). Dan moet je een afweging maken welke maatregelen je gaat nemen: lokaal ingrijpen om de overlast te stoppen en/of de NVWA waarschuwen als er sprake is van verwaarloosde dieren of milieuovertredingen.

Welke instanties zijn betrokken bij dierenwetgeving en handhaving?

Er zijn diverse instanties verantwoordelijk voor de handhaving van dierenwetgeving. Zij vormen een netwerk van toezicht en handhaving, waarbij samenwerking essentieel is. De belangrijkste partijen zijn:

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

De NVWA heeft een brede taak: ze controleren de veiligheid van voedsel, maar ook het welzijn van dieren. Specifiek voor dierenwelzijn controleert de NVWA bijvoorbeeld bij veehouderijen, slachthuizen, dierentuinen, fokkers en handelaren of ze zich aan de regels houden.

De NVWA treedt ook op tegen illegale handel in dieren (bijvoorbeeld beschermde reptielen smokkelen, of illegale puppy-import). Inspecteurs van de NVWA hebben bevoegdheden om op bedrijven te komen, documenten in te zien en bij overtredingen kunnen zij bestuursrechtelijk optreden (boetes, lasten onder dwangsom) of strafrechtelijk door aangifte te doen.

Wanneer krijg je als gemeente met de NVWA te maken?

Bijvoorbeeld als er melding is van grootschalige verwaarlozing op een boerderij – de NVWA zal dan gaan kijken. Of als er exotische dieren zijn aangetroffen – de NVWA (samen met douane soms) handelt dat af. Als dieradviseur kun je gevallen doorverwijzen naar de NVWA of omgekeerd info van hen krijgen. Ook voor bepaalde plagen of zoönosen (zoals de tijgermug, of uitbraken van dierziekten) heeft de NVWA een rol, soms in samenwerking met de GGD.

Politie (dierenpolitie)

De politie is verantwoordelijk voor handhaving van de wet in algemene zin en heeft een taak om op te treden bij dierenleed dat onder strafrecht valt – vaak de zwaarste gevallen van mishandeling (bijvoorbeeld opzettelijk een dier pijnigen, ernstige nalatigheid met dodelijk gevolg, dierengevechten organiseren, etc.).

In Nederland zijn er sinds 2011 agenten met een taakaccent dierenwelzijn, in de media vaak “dierenpolitie” genoemd. Deze politiemensen zijn extra getraind aan de Politieacademie als themahouders Dieren binnen Criminaliteit & GGP (DCG).

Inwoners kunnen meldingen doen via het nummer 144 (“red een dier”) – dit is het landelijke meldpunt voor dieren in nood. Vanuit daar wordt bepaald wie de melding oppakt: soms de politie (bij spoed of als er een strafbaar feit gaande is), soms de NVWA, soms de LID. De politie kan ook dieren in beslag nemen als bewijs of om het dier te beschermen, in overleg met justitie. Denk aan het weghalen van een hond die mishandeld is door zijn eigenaar; de hond wordt dan ergens ondergebracht (asiel of opvang) en de zaak gaat naar de Officier van Justitie.

Als dieradviseur heb je vaak contact met de wijkagent of dierenpolitie in gevallen van escalatie. Ook als er gevaarlijke situaties zijn (een agressieve hond die direct anderen bedreigt) bel je de politie (via 112 omdat het mogelijke levensbedreigend is). De politie werkt samen met NVWA en LID, zodat meldingen op de juiste plek terechtkomen.

Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn (LID)

Toezicht op welzijn van gezelschaps- en hobbydieren. Inspecteurs van de LID zijn speciaal beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) en toezichthouder. Dit betekent dat ze een wettelijke bevoegdheid hebben om op te treden bij overtredingen, waarschuwingen geven en indien nodig proces-verbaal opmaken.

De LID-inspecteurs komen in actie na meldingen van verwaarlozing of mishandeling, vooral als het niet acuut levensbedreigend is maar wel ernstig. Ze werken nauw samen met 144-meldpunt: niet-spoedeisende meldingen van dierenverwaarlozing worden direct aan de LID doorgegeven in plaats van aan de politie

De LID controleert dan ter plaatse, geeft de eigenaar bijvoorbeeld een wettelijke aanwijzing om het welzijn te verbeteren (zoals een dierenarts inschakelen of beter hok bouwen) en kan in lastige gevallen ook proces-verbaal opmaken of inbeslagname adviseren.

Voor de gemeente is de LID belangrijk, want bij veel meldingen van dierenleed die bij de gemeente binnenkomen, zal de gemeente doorverwijzen naar 144/LID. Ook kan de dieradviseur wel eens met een LID-inspecteur meegaan of afspraken maken, bijvoorbeeld als er een situatie is van verminderde zorg voor dieren in combinatie met sociale problemen (denk aan iemand die niet goed voor zijn dieren kán zorgen; de LID kan dan handhaven, de gemeente kan via zorgtraject helpen).

Gemeentelijke handhaving (BOA’s en toezichthouders)

De gemeente zelf heeft ook mensen die toezien op naleving van haar verordeningen en bepaalde wetten. Dit zijn vaak de gemeentelijke BOA’s (buitengewoon opsporingsambtenaren) of handhavingsambtenaren. Hun bevoegdheid hangt af van hun domein: sommigen zijn BOA Openbare Ruimte, die mogen bijv. optreden tegen loslopende honden of hondenpoep (als dat in de APV strafbaar is gesteld).

De gemeentelijke handhaver kan ook een rol spelen als er via de Algemene wet bestuursrecht bestuursrechtelijk ingegrepen moet worden. Bijvoorbeeld: bij een woningontruiming waar huisdieren aanwezig zijn, treedt de gemeente op om de dieren tijdelijk in bewaring te nemen.

Ook bij extreme vervuiling/overlast waar dieren bij betrokken zijn, kan de gemeente via bestuursdwang ingrijpen (het dier weghalen voor zijn eigen bestwil en voor de leefbaarheid). Meestal doet de gemeente dit niet alleen: ze schakelt politie of LID in voor de welzijnskant, maar de bevoegdheid om op te treden vanuit overlast ligt wel bij de gemeente.

Als dieradviseur zul je intern veel samenwerken met deze collega’s. Jij bent misschien de inhoudsdeskundige op dierengebied, terwijl de BOA de juridische stap zet (een boete of last onder dwangsom geven). Samen zorgen jullie ervoor dat zowel de regels worden gehandhaafd als dat er een goede oplossing voor het dier wordt gezocht (bijv. onderbrengen in een asiel).

Provinciale handhaving (groene BOA’s)

Er zijn ook opsporingsambtenaren in dienst van provincie of aangesloten bij natuurorganisaties die toezien op de naleving van natuurwetgeving. Deze worden vaak groene BOA’s genoemd (boswachters, jachtopzichters, natuurhandhavers).

Zij controleren bijvoorbeeld op stroperij, illegale jacht, verstoren van nesten, et cetera. Bij incidenten met wilde dieren (bijvoorbeeld iemand vangt beschermde vogels) zullen zij of de politie optreden.

Samenwerking tussen instanties

Het mag duidelijk zijn dat dierenkwesties vaak meerdere instanties raken en dat samenwerking ontzettend belangrijk is. Er bestaan dan ook convenanten (afspraken) tussen de partijen om rollen af te bakenen en informatie te delen. Een voorbeeld van een conventant vind je hier: convenant samenwerking.

Voor jou als dieradviseur is het belangrijk om de contactpersonen te kennen: Wie is de vaste NVWA-regioinspecteur? Wie is de dierenpolitie-contact voor onze gemeente? Wie is de coördinator van de LID? Welke opvangcentra zijn er? Zo kun je snel schakelen als zich een incident voordoet.

Hieronder staan wat voorbeelden over die samenwerking.

Voorbeelden:
Verwaarloosd paard in de wei

Er komt een melding van een verwaarloosde paard in een wei. De melder belt 144. De centralist beslist – is het acuut? Zo nee, dit kan naar de LID.

De LID-inspecteur komt kijken, constateert een overtreding van de Wet dieren (te weinig zorg). Hij schakelt mogelijk de politie in als ondersteuning of voor het geval het uit de hand loopt. Hij geeft de eigenaar een last om binnen twee weken te verbeteren. Hij meldt dit ook aan de gemeente als het bijvoorbeeld om een bekende zorg-mijder gaat of als er vergunning-technisch iets mis is (bijv. die wei mag eigenlijk niet als paardenstalling gebruikt worden volgens het bestemmingsplan).

De dieradviseur kan dan intern checken of er nog een milieu- of bouwaspect is en of er vanuit de gemeente iets moet gebeuren (bijvoorbeeld een brief over illegale situatie, of contact met zorginstanties).

Na twee weken gaat de LID kijken, is de situatie niet verbetert, dan besluit hij in overleg met de politie tot inbeslagname.

De politie formaliseert dat, de dierenambulance regelt vervoer en opvang voor het paard. De NVWA hoeft in dit geval niet betrokken te worden, omdat het om een hobbydier gaat en de LID/Politie het afkunnen. Als het tientallen paarden waren, had de NVWA misschien ook meegeholpen vanwege mankracht en expertise.

Hond bijt meerdere mensen in een woonwijk

Bewoners van een wijk melden bij de gemeente en 144 dat een hond regelmatig agressief gedrag vertoont en al meerdere mensen heeft gebeten. De eigenaar laat de hond loslopen en reageert niet op waarschuwingen van omwonenden. De situatie escaleert als een kind in het gezicht wordt gebeten en medische hulp nodig heeft.

Samenwerking tussen instanties

  • Politie (wijkagent en dierenpolitie): beoordeelt of de hond in beslag genomen moet worden en stelt een proces-verbaal op bij ernstige verwondingen.
  • Gemeentelijke BOA’s en dieradviseur: toetsen of de eigenaar eerdere waarschuwingen heeft gehad en kijken of er in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels zijn overtreden.
  • Dierenambulance/dierenopvang: staat klaar om de hond op te vangen als deze in beslag wordt genomen.
  • LID: controleert of de hond correct is gehouden en of de eigenaar voldoet aan de zorgplicht onder de Wet dieren.

Uitkomst
De wijkagent en BOA’s gaan samen met de dieradviseur in gesprek met de eigenaar, die weigert mee te werken.
Omdat de hond al meerdere slachtoffers heeft gemaakt en een direct gevaar vormt, wordt de politie ingeschakeld.
De hond wordt in beslag genomen en tijdelijk opgevangen in een dierenasiel.
De eigenaar krijgt een proces-verbaal, en de rechter besluit dat de hond niet terug mag naar de eigenaar vanwege de risico’s voor de openbare orde en veiligheid.
Het asiel heeft het dier laten onderzoeken. Er zijn geen fysieke omstandigheden die het agressieve gedrag van de hond verklaren. Na enkele maanden is er geen verbetering in het gedrag te zien van de hond, medewerkers van het asiel durven amper bij het dier in de buurt te komen voor zijn dagelijkse verzorging. Nu uitgebreid onderzoek, in samenwerking met een hondengedragstherapeut, wordt besloten de hond in te laten slapen. 

Dierenhoarding – een huis vol katten

Bij de gemeente en 144 komen meerdere meldingen binnen over een woning waar tientallen katten worden gehouden. Buurtbewoners klagen over stankoverlast en vliegen, en vermoeden dat de dieren niet goed verzorgd worden. Een postbezorger meldt dat hij de eigenaar zelden ziet en dat de gordijnen altijd dicht zijn.

Samenwerking tussen instanties:

  • Politie (wijkagent en dierenpolitie): beoordeelt de situatie en kijkt of er sprake is van strafbare dierenmishandeling of verwaarlozing. De wijkagent kan signalen van zorgmijding of verward gedrag herkennen en schakelt eventueel zorginstanties in.
  • LID: controleert of de katten onder de Wet dieren vallen als verwaarloosd. Geeft indien nodig een officiële waarschuwing en monitort of de eigenaar de zorg verbetert.
  • Dierenambulance/dierenopvang: staat paraat om dieren op te vangen en te vervoeren als inbeslagname nodig is.
  • Gemeentelijke BOA’s en dieradviseur: toetsen of de situatie onder de APV valt (bijvoorbeeld regels over overlast of maximumaantallen huisdieren). De dieradviseur coördineert de samenwerking en kijkt naar structurele oplossingen.
  • GGD/Zorginstanties: bij ernstige vervuiling of psychische problematiek wordt de GGD ingeschakeld. De gemeente kan via maatschappelijke ondersteuning hulp bieden.

Uitkomst
De wijkagent en de LID-inspecteur gaan ter plaatse en constateren dat de eigenaar meer dan 40 katten in huis heeft, zonder voldoende voedsel, water en hygiëne. De katten zijn vermagerd, sommigen hebben ontstoken ogen of kale plekken.

De LID geeft een officiële waarschuwing en stelt een termijn voor verbetering.

De wijkagent schakelt de GGD in, die beoordeelt dat de eigenaar zorg nodig heeft.

Na een hercontrole blijkt dat de situatie niet verbeterd is. In overleg met de politie worden de katten in beslag genomen en verdeeld over opvangcentra. De eigenaar krijgt hulp via maatschappelijke ondersteuning, en de woning wordt door de gemeente opgeruimd en ontsmet.

Waarom moet een gemeentelijke medewerker zoveel weten over wetgeving?

De gemeente is vaak het eerste loket waar inwoners aankloppen. Als iemand last heeft van een dier of zich zorgen maakt om een dier, bellen ze al gauw de gemeente. Ook als er een dode vogel op straat ligt of een zwerm bijen rondhangt, kijkt men naar de gemeente. De gemeentemedewerker – en zeker een gespecialiseerde dieradviseur – moet dus een brede kennis hebben: van strafbaarstellingen tot opvangplichten. Je bent geen vervanging van de juridische afdeling van de gemeente, de dierenpolitie of NVWA-inspecteur, maar jij kunt wel:

  • Inwoners wegwijs maken: uitleggen welke instantie wat doet, welke regels gelden, en wat zij kunnen of moeten doen.
  • Escaleren naar de juiste instantie: aan de hand van de wet herkennen “oh, dit is dierenmishandeling, dus strafbaar – ik moet 144/politie inschakelen” of “dit is een kwestie van overlast – dat kunnen we zelf met de APV aan, laten we onze handhaving sturen”.
  • Beleid adviseren: binnen de gemeente meedenken over nieuwe regels of aanpak. Je kunt dan zeggen “Landelijk is dit al goed geregeld, laten we daarop aansluiten” of juist “hier hebben we ruimte om eigen beleid te maken omdat de wet niets specifieks zegt, laten we dat doen op verzoek van onze inwoners”.
  • Voorkomen van problemen: door kennis van de regels kun je preventief werken. Bijvoorbeeld weten dat elke eigenaar verplicht is een gewond dier te helpen (Wet dieren art. 2.1 lid 6) kun je gebruiken in voorlichting: “Beste inwoners, ziet u een dier in nood, dan heeft u ook zelf een verantwoordelijkheid – bel bijvoorbeeld 144 of de dierenambulance.” Zo betrek je de gemeenschap in naleving van de wet.
  • Inhoudelijk sparren met de afdeling Juridische zaken van de gemeente. Deze collega’s zijn misschien niet altijd even goed op de hoogte (in de diepte) van de specifieke wetten rondom dieren, maar kunnen specifieke vraagstukken wel voor je oplossen of met je meedenken over de beste aanpak.

Praktijkvoorbeeld

In de gemeente krijgt de afdeling Leefomgeving een melding van buurtbewoners over een mogelijke dierenwelzijnskwestie. In een achtertuin van een rijtjeshuis wordt een shetlandpony gehouden. De buren maken zich zorgen: de pony zou er slecht uitzien (mager, onverzorgde hoeven) en heeft maar een klein, modderig stukje grond. Er is nauwelijks schuilmogelijkheid tegen regen en zon. Bovendien klagen de buren over stank en vliegenoverlast, en de pony hinnikt vaak luid in de vroege ochtend. Volgens de melder is de situatie al maanden zo. Men vraagt de gemeente om in te grijpen, en er wordt ook gesuggereerd dat het wellicht niet is toegestaan zo’n groot dier in een woonwijk te houden.

Stel dat jij de dieradviseur bent en deze melding op je bureau krijgt. Je gaat op locatie kijken samen met een collega van handhaving. Ter plaatse zie je de situatie bevestigd: de pony staat alleen in een klein provisorisch weitje achter het huis. Je constateert mogelijke schending van dierenwelzijn (de pony staat alleen en de huisvesting en verzorging lijken onder de maat) en overlast voor de buurt. De eigenaar van de pony blijkt bovendien geen vergunning of ontheffing te hebben; hij zegt dat het “zijn hobby” is en dat niemand hem had verteld dat het niet mocht.

1. Bekijk eerst de reflectievraag: hoe zou jij dit aanpakken?
2. De (mogelijke) uitwerking staat hieronder uitgewerkt. 

Een opdracht om voor jezelf uit te werken

Nog los van de inhoudelijke wet- en regelgevingskennis die pas in de volgende lessen aan de orde komen: hoe zou je dit aanpakken? Wie zou je om advies vragen, welke bronnen zou je erbij pakken om te kijken hoe dit vraagstuk het beste aangepakt kan worden? Welke stappen ga je zetten?

Je hoeft deze uitwerking niet in te sturen als huiswerk.

Hieronder een mogelijke uitwerking.
Uitwerking

Analyse

Je realiseert je dat hier meerdere aspecten spelen:

Dierenwelzijn
De zorg voor de pony lijkt onvoldoende. Dit valt onder de Wet dieren (Besluit houders van dieren – minimumeisen voor verzorging). Overtreding hiervan is strafbaar of bestuurlijk aanpakbaar. Je zult dit moeten melden bij een handhavende instantie – waarschijnlijk is dit een typisch geval voor de LID (hobbydier, welzijn verwaarloosd). Eventueel kan ook de NVWA, maar die richt zich meer op bedrijfsmatig; hier is 144/LID logischer.

Omgevingsaspect
Mag er überhaupt een pony worden gehouden in die woonwijk? Dit hangt af van het bestemmingsplan/omgevingsplan van de gemeente. Veelal is het houden van vee in woongebieden beperkt of verboden vanwege milieu en overlast. Waarschijnlijk overtreedt de eigenaar een lokale regel (APV of planologische regel). Dit is iets wat de gemeente zelf moet handhaven. Bijvoorbeeld via de bouw- of milieuovertreding (illegale stal bouwen, mestopslag in woonwijk?) of via een APV-bepaling (“verbod hinderlijke of schadelijke dieren te houden”). Hier moet je intern met ruimtelijke ordening/juridische afdeling overleggen welke regel van toepassing is.

Overlast (openbare orde)
De stank en geluid vallen hieronder. De buren hebben recht op een schone en rustige leefomgeving. Dit kan via de APV of eventueel via de Wet aanpak woonoverlast opgepakt worden als de eigenaar niet meewerkt aan oplossingen. De burgemeester zou bij extreme overlast een gedragsaanwijzing kunnen geven. Maar meestal probeer je eerst in goed overleg of via handhavingsbeschikking (dwangsom) de overlast te stoppen.

Volksgezondheid
Veel vliegen kunnen wijzen op slechte hygiëne; dat zou GGD/omgevingsdienst aandacht kunnen vragen als er echt ziektegevaar is (zoönose risico klein bij een pony, maar toch).

Emotie en communicatie
De eigenaar is wellicht onwetend of heeft moeite om goed voor het dier te zorgen (misschien financiële problemen?). En de buren zijn terecht bezorgd en ook een beetje geïrriteerd door de overlast. Hier komt ook jouw advies- en bemiddelingsrol kijken: naast de juridische kant, hoe krijg je de situatie opgelost? Misschien kun je de eigenaar bewegen afstand te doen van de pony naar een beter adres, of hulp inschakelen van dierenopvang.

Aanpak

Je besluit een 144-melding te doen voor de pony’s welzijn. De volgende dag komt een LID-inspecteur langs, waar jij bij aansluit. Deze bevestigt dat de pony sterk vermagerd is en legt de eigenaar uit dat dit zo niet kan. Er wordt een officiële waarschuwing gegeven en afspraken gemaakt: de eigenaar moet binnen twee weken het dier laten nakijken door een dierenarts en de leefomstandigheden verbeteren (meer voer, schoon water, mest opruimen, een dakje als schuilstal).

Jij stuurt namens de gemeente de eigenaar ook een brief dat het houden van een pony in strijd is met de woonbestemming en dat hij een andere locatie moet zoeken voor het dier binnen, zeg, drie maanden, anders gaat de gemeente handhaven. Ook wijs je op de overlastklachten en verzoek je hem maatregelen te nemen (vaker uitmesten, evt. geurwerende bodembedekker).

Na twee weken controleert de LID opnieuw: er is geen verbetering, de pony is zelfs zieker.

In overleg met de officier van justitie besluit men de pony in beslag te nemen op grond van de Wet dieren. De dierenpolitie assisteert hierbij. De pony wordt naar een opvangadres gebracht waar hij zal aansterken.

Jij informeert de klagende buren over deze stap. Intussen loopt de bestuursrechtelijke procedure: de eigenaar mag de pony daar niet terugplaatsen, er wordt eventueel een dwangsom opgelegd als hij weer een groot dier in de tuin neemt. Ook wordt gekeken of de eigenaar misschien andere hulp nodig heeft (sociaal team inschakelen, aangezien het bezit van dit dier wellicht een onderdeel is van een groter probleem bij deze persoon).

Don`t copy text!