Module 3: Dieren in de gemeente
3.4 Indeling diersoorten binnen gemeenten
De gebruikelijke indeling per diersoorten zoals we die in les 3.1 en 3.2 zagen, kan bij het opstellen van beleid tot verwarring leiden. Want: een egel is een zoogdier maar een hond ook. Voor beiden gelden hele andere wet- en regelgeving. Daarom hanteren veel gemeenten een andere indeling. Deze indeling wordt in deze les besproken. Per categorie volgt ook een aparte module omdat we daarmee verder de diepte ingaan.
In deze les behandelen we vier hoofdcategorieën van dieren binnen de gemeente:
- Gehouden dieren (huisdieren).
- Hobby- en commercieel gehouden dieren.
- Dieren uit het wild.
- Plaagdieren.
Per categorie bespreken we de algemene kenmerken, het juridisch- en beleidsmatig kader op hoofdlijnen en specifieke dilemma’s.
Diergroepen
1. Gehouden dieren (huisdieren)

Gehouden dieren
Gehouden dieren, huisdieren of gezelschapsdieren, zijn de dieren die mensen in en om het huis houden voor gezelschap. Bijna 4 miljoen Nederlandse huishoudens hebben één of meer huisdieren
Voorbeelden zijn:
- Zoogdieren: honden, katten, konijnen, cavia’s, hamsters en andere knaagdieren.
- Vogels: parkieten, kanaries, papegaaien en duiven (postduiven).
- Aquarium- en terrariumdieren: vissen, reptielen en amfibieën (bv. siervissen, hagedissen, slangen).
Huisdieren vervullen een belangrijke sociale rol en worden vaak gezien als onderdeel van het gezin. Tegelijk brengen ze verantwoordelijkheid met zich mee voor de eigenaar én de gemeente. Denk aan loslopende honden in het park, katten die zwerfgedrag vertonen, of exotische huisdieren die ontsnappen. Huisdieren leven dicht bij de mens, waardoor hun welzijn en gedrag direct invloed hebben op de woonomgeving van inwoners.
Juridisch en beleidsmatig kader
De basis voor de bescherming en verzorging van huisdieren ligt in landelijke wetgeving. In module 4 wordt hier uitgebreid bij stilgestaan. Nu op hoofdlijnen:
- De Wet dieren stelt algemene welzijnsnormen: dierenmishandeling en verwaarlozing zijn verboden, en eigenaren hebben een zorgplicht.
- Het Besluit houders van dieren (uitvoeringsbesluit bij de Wet dieren) bevat specifieke regels voor huisvesting en verzorging van gehouden dieren.
- Er zijn ook voorschriften voor het verkopen en fokken van huisdieren: zo is verkoop aan kinderen onder 16 jaar verboden, mogen dierenwinkels geen dieren in etalages tonen, en is er een maximum gesteld aan het aantal nestjes dat iemand mag fokken. Verder is het verboden te fokken met dieren die erfelijke aandoeningen of extreme kenmerken hebben die hun welzijn schaden (bijv. extreem korte snuiten bij honden).
- Gemeenten hebben geen directe verantwoordelijkheden voor huisdieren, de inwoners zijn zelf verantwoordelijk voor de zorg voor hun dieren. Wat achter de voordeur afspeelt is feitelijk niet de verantwoordelijkheid van de gemeente.
- Volgens het Burgerlijk Wetboek is de gemeente wel verplicht gevonden huisdieren (dieren met een vermoedelijke eigenaar) 14 dagen op te vangen en te verzorgen. Een taak die uitbesteed wordt aan een dierenambulance en asiel.
- Daarnaast kunnen gemeenten via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels stellen die huisdieren raken, zij het om redenen van openbare orde/veiligheid (niet direct wegens welzijn.
Vrijwel elke gemeente heeft APV-artikelen over aanlijn- en opruimplicht voor honden, verbod op honden op bepaalde plekken (zoals speelplaatsen), en aanpak van overlast. Zo kan het college op grond van de (model-)APV plaatsen aanwijzen waar maximaal een bepaald aantal dieren gehouden mag worden of waar het houden van dieren verboden is.
Beleidsmatig hebben veel gemeenten een Nota Dierenwelzijn of vergelijkbaar beleidsplan. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met dieren binnen haar grenzen, vaak met aparte hoofdstukken voor huisdieren. Onderwerpen zijn bijvoorbeeld: stimuleren van identificatie/chipping (honden verplicht, katten op termijn ook), populatiebeheer van zwerfdieren (zoals zwerfkattenbeleid), en samenwerking met de Dierenpolitie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn (LID) bij handhaving.
Een recente ontwikkeling is de invoering van de huis- en hobbydierenlijst (positieflijst). Vanaf 1 juli 2024 wordt het aantal zoogdiersoorten dat als huisdier gehouden mag worden beperkt tot deze vastgestelde lijst. Bestaande eigenaren mogen hun dier houden tot het overlijdt, maar mogen het niet vervangen door een nieuw exemplaar van een verboden soort.
Specifieke dilemma’s
Huisdieren brengen in de praktijk diverse uitdagingen en dilemma’s met zich mee:
- Overlast en burenruzies
Blaffende honden, agressieve honden of frequent kraaiende hanen (hoewel een haan eerder hobbydier is) kunnen zorgen voor geluidsoverlast. Ook katten kunnen overlast geven door tuinen om te spitten of vogelvangst. Je moet hierbij als dieradviseur balanceren tussen begrip voor het huisdier en de belangen van omwonenden. Vaak is voorlichting of bemiddeling nodig; in extreme gevallen handhaving via APV (bijv. een last onder dwangsom bij aanhoudend lawaai). - Zwerf- en afstandsdieren
Loslopende dieren zonder eigenaar, met name zwerfkatten, vormen een dilemma. Katten kunnen zich vrij voortplanten en zowel dierenwelzijnsproblemen als ecologische schade veroorzaken. De gemeente moet beslissen of en hoe ze ingrijpt. - Dierenverzamelaars (animal hoarding)
Soms houden inwoners extreem veel dieren in huis onder slechte omstandigheden. Dit leidt tot ernstige welzijnsproblemen én woonoverlast (stank, vervuiling) voor de omgeving. Zo’n situatie vraagt om een integrale aanpak: inzet van hulpverlening voor de eigenaar, handhaving om dieren in beslag te nemen, en eventueel toepassing van de Wet aanpak woonoverlast (de “Aso-wet”) om de bewoner tot gedragsverandering te dwingen. - Financiële drempels bij zorg
Niet alle huisdiereigenaren kunnen zich goede verzorging of veterinaire hulp permitteren. Dit leidt bijv. tot onnodig lang lijden van zieke dieren of het afstand doen van dieren. Gemeenten moeten kiezen of zij hierin ondersteunen (bijv. via bijzondere bijstand of kortingsregelingen voor minima). Dit raakt het sociale domein: huisdieren zijn belangrijk voor welzijn van mensen, maar mogen niet de dupe worden van armoede. - Exotische en gevaarlijke huisdieren
Sommige inwoners houden ongewone huisdieren, zoals reptielen, tropische vogels of hoogrisico hondensoorten. Dit kan leiden tot dilemma’s bij ontsnappingen (een ontsnapte wurgslang in een woonwijk brengt paniek) of bij gevaarlijke hondenrassen die betrokken zijn bij bijtincidenten.
In module 5 wordt deze categorie diersoorten uitgebreider uitgewerkt met voorbeelden uit de praktijk waar je tegenaan kunt lopen.

2. Hobby- en commercieel gehouden dieren

Hobby- en commercieel gehouden dieren
In deze categorie vallen landbouwhuisdieren en andere dieren die gehouden worden voor hobby, sport of bedrijfsmatig doel, meestal buiten de directe huissetting. Het gaat om traditionele boerderijdieren en andere soorten die niet primair gezelschapsdier zijn.
Enkele voorbeelden:
- Hobbydieren (kleinschalig zonder winstdoel): kippen en ander pluimvee in de achtertuin, geiten of schapen als hobby in een weitje, een hangbuikzwijn als “gezelschapsvarken”, duiven gehouden voor de sport (postduivensport), een paar paarden of pony’s aan huis voor recreatie, cavia’s of konijnen gefokt voor tentoonstellingen. Naar schatting houden 50.000 tot 100.000 particulieren in Nederland hobbymatig landbouwhuisdieren.
- Commercieel gehouden dieren: dit loopt uiteen van volwaardige veehouderijen tot kleinschalige bedrijfjes. Voorbeelden zijn melkvee- of varkensboeren binnen de gemeentegrenzen, een manege of paardenpension (bedrijfsmatig paarden houden), kinderboerderijen en zorgboerderijen, pelsdierhouderijen (nertsenfokkerijen –verboden per 2021), pluimveebedrijven, schapenhouderijen, etc.
- Dieren voor sport en entertainment: In de sport gaat het vooral om paarden (wedstrijden, dressuur, springen, mensport) en wedstrijdduiven. Traditionele evenementen zoals ganzenrennen, eendenkooien of vissenwedstrijden vallen hier ook onder. Ten slotte vallen sommige circus- en showdieren in deze groep.
Hobby- en sportdieren worden vaak met veel liefde verzorgd, maar hun huisvesting verschilt van die van gewone huisdieren: denk aan stallen, hokken, weides en volières. Ze nemen meer ruimte in en kunnen meer impact hebben op de omgeving (bijv. geluid van hanengekraai, mestgeur, of paarden op de weg).
Waar huisdieren vooral emotioneel gezelschap bieden, vervullen hobbydieren regelmatig een educatieve of recreatieve rol – zoals kinderen kennis laten maken met boerderijdieren op een kinderboerderij, of mensen laten ontspannen met paardrijden. Commercieel gehouden dieren maken deel uit van agrarische en economische activiteiten, maar ook daar speelt dierenwelzijn binnen de gemeente een rol.
Juridisch en beleidsmatig kader
De Wet dieren vormt het overkoepelende kader voor het welzijn van alle gehouden dieren, inclusief landbouwhuisdieren. Er zijn aanvullende regels afhankelijk van het doeleinde en de schaal van houden:
- Hobby- vs bedrijfsmatige houderij: hobbydieren vallen deels onder lichtere regels, maar op gebieden zoals diergezondheid gelden dezelfde verplichtingen als voor commercieel gehouden vee. Hobbyhouders moeten bij besmettelijke dierziekten melding maken bij de NVWA en hun dieren (zoals runderen, varkens, schapen, geiten en paarden) registreren via identificatie & registratie (I&R).
- Huisvestingseisen: het Besluit houders van dieren stelt minimumeisen aan onder meer hokafmetingen, daglicht en weidegang. Sinds 2023 geldt voor alle paarden, ongeacht of ze hobbymatig of commercieel gehouden worden dat ze dagelijks voldoende vrije beweging in groepsverband moeten krijgen.
- Omgevingsrecht en vergunningen: via bestemmingsplannen en de Omgevingswet wordt bepaald waar dieren gehouden mogen worden. Grotere bedrijfsmatige veehouderijen vallen onder milieuvergunningen of meldplichten vanwege uitstoot en overlast. De gemeente is verantwoordelijk voor vergunningverlening en toezicht.
- Specifieke regelgeving per sector: manegehouders moeten een veilige omgeving bieden, en er gelden sportregels om doping en mishandeling bij paarden en duiven te voorkomen. Kinderboerderijen moeten voldoen aan dierenwelzijnseisen en hygiëneprotocollen om zoönosen te voorkomen.
Specifieke uitdagingen en dilemma’s
Bij hobby- en commercieel gehouden dieren komen de volgende uitdagingen voor:
- Overlast vs plattelandscultuur
Een kraaiende haan bij een hobbykippenhok kan voor omwonenden in een nieuwbouwwijk als ernstige geluidshinder voelen, terwijl de houder het “normaal dorpsleven” noemt. - Dierenwelzijn bij hobbyhouders
Niet elke hobbydierhouder heeft uitgebreide kennis van dierverzorging. Dit kan leiden tot onbedoelde verwaarlozing. De dieradviseur staat voor de afweging: ga je als gemeente actief voorlichten en kleine hobbyhouders attenderen op hun plichten, of wacht je tot er een melding binnenkomt van verwaarlozing? Proactieve educatie kan dierenleed voorkomen, maar vergt inzet van middelen. Bij ernstige gevallen moet de gemeente melding doen bij de NVWA of LID, die handhavend op kunnen treden. - Besmettelijke dierziekten
Hobbydierhouders kunnen geconfronteerd worden met uitbraken zoals vogelgriep (aviaire influenza) of Q-koorts. Landelijk beleid vereist dan vaak ophok- of afschermplichten, wat voor particuliere houders ingrijpend is. De gemeente heeft de taak deze maatregelen te communiceren en eventueel te handhaven. Een dilemma is dat hobbyhouders hun dieren vaak als huisdieren zien en moeite hebben met strenge maatregelen. - Omgevingsvergunningen en schaalvergroting
In sommige gemeenten breiden agrarische bedrijven uit of komen nieuwe (intensieve) veehouderijen. Dit kan leiden tot discussie binnen de gemeente over dierenwelzijn: moet je als gemeente extra welzijnseisen stellen bij vergunningen (voor zover juridisch mogelijk), of vertrouw je op landelijke normen? De gemeente kan binnen haar bevoegdheid sturen op bijv. weidegang via convenanten of lokale doelen Echter, dit raakt aan landelijke beleidsterreinen, dus de speelruimte is beperkt. - Wilde dieren vs hobbydieren
Soms lopen hobbydieren en wilde dieren kwesties in elkaar over. Bijvoorbeeld: loslopende hobbykippen kunnen vossen aantrekken in de buurt, wat weer tot overlast leidt of tot roep om afschot van vossen. Of verwilderde tamme duiven uit een duivenhok gaan zich bij stadsduiven voegen en poepen openbare ruimte onder – zijn het dan nog gehouden dieren of een wilde plaag? De gemeente moet hier per geval inschatten welke aanpak past (eigenaar aanspreken of populatiebeheer uitvoeren). - Sport en dierwelzijn
Bij sportief gebruik van dieren (zoals paardenwedstrijden) kan de gemeente indirect betrokken raken. Bij een evenement (marathon met paarden, een concours hippique) moet de gemeente vergunningseisen stellen om het welzijn te borgen: voldoende rust- en drinkplaatsen, veterinaire controle, geen extreme hittebelasting, etc. Een actueel dilemma is de maatschappelijke discussie over traditionele evenementen met dieren (zoals paardenmarkten of duivensport). Dieradviseurs adviseren vaak over de vraag: blijven we dit faciliteren of moeten we vanuit dierenwelzijn zulke tradities afbouwen?
In module 6 gaan we verder in op deze categorie dieren met concrete voorbeelden.

3. Dieren uit het wild

Dieren uit het wild
Onder in het wild levende dieren verstaan we dieren die niet direct door mensen worden gehouden, maar vrij in de natuur (of stedelijke omgeving) leven. Ook binnen gemeenten – inclusief stedelijke gebieden – komt een verrassende diversiteit aan wilde fauna voor.
Enkele voorbeelden:
- Vogels: allerlei wilde vogels bewonen de gemeente, van kleine zangvogels (merels, mezen) tot stadsduiven, kraaien, eksters, meeuwen en uilen. Watervogels zoals eenden, zwanen en ganzen leven in parken en grachten. In sommige steden zie je ook exotische soorten die verwilderd zijn, zoals de groene halsbandparkiet.
- Zoogdieren: vaak onopgemerkt leven zoogdieren als egels, konijnen, vossen en steenmarters ook in of nabij de bebouwde kom. In landelijke gemeenten komen herten, wilde zwijnen of dassen voor aan de randen. Nieuwkomers als de wolf blijven meestal in buitengebieden, maar kunnen incidenteel door gemeentegrond zwerven. Kleine zoogdieren (muizen, ratten) zijn ook wilde dieren, maar wanneer zij overlast/ziektegevaar geven beschouwen we ze als plaagdieren (zie categorie 4).
- Overige diersoorten: reptielen en amfibieën (kikkers, salamanders, ringslangen) komen lokaal voor bij wateren. Insecten en spinachtigen zijn ook wild levende dieren (vlinders, bijen, libellen, etc). Aquatische soorten als vissen in vijvers en rivieren vallen eveneens onder wilde fauna; zo hebben gemeenten vaak vispopulaties die door hengelaars worden beheerd.
Wilde dieren hebben geen eigenaar en vallen onder de bescherming van de Omgevingswet. Ze leveren een belangrijke bijdrage aan biodiversiteit en de leefbaarheid van de gemeente. Veel inwoners genieten van wilde dieren (bijv. vogeltjes voeren in de winter, eekhoorns spotten). Toch kunnen wilde dieren ook conflicten geven met mensen, bijvoorbeeld als ze materiële schade veroorzaken, agressief gedrag vertonen (broedende meeuwen die mensen aanvallen) of in botsing komen met verkeer. De gemeente moet rekening houden met zowel de ecologische waarde van deze dieren als de belangen en veiligheid van haar inwoners.
Juridisch en beleidsmatig kader
De bescherming van wilde dieren is grotendeels vastgelegd in de Omgevingswet, met belangrijke rollen voor het Rijk en de provincies. Enkele kernpunten van het juridisch kader:
- Omgevingswet: tot en met 2023 gold de Wet natuurbescherming (Wnb) als hoofdwet; vanaf 2024 zijn deze regels opgenomen in de Omgevingswet en de Besluiten Activiteiten Leefomgeving (BAl’len) Hierin is bepaald dat iedereen een zorgplicht heeft voor in het wild levende dieren. Dat betekent dat inwoners, bedrijven en overheden wilde dieren niet onnodig mogen verstoren of schade toebrengen.
Daarnaast kent de wet strikte beschermingsregels voor soorten: alle inheemse vogels zijn wettelijk beschermd (opzettelijk doden of verstoren is verboden). Ook veel zoogdieren, amfibieën en insecten zijn beschermd, zeker als ze op Europese verdragenlijst staan (bijv. vleermuizen, die strikt beschermd zijn). Voor deze beschermde soorten is vaak een ontheffing of vergunning vereist als men toch ingrijpt (bijvoorbeeld nesten weghalen, dieren vangen of verjagen). - Openbare orde & veiligheid: wilde dieren kunnen onder het domein openbare orde/veiligheid vallen als ze direct gevaar opleveren. Bijvoorbeeld een wolf in een woonwijk kan door de politie c.q. gemeente onder controle gebracht worden. Ook de brandweer heeft op grond van de Wet veiligheidsregio’s de taak mens én dier te redden in noodsituaties,
- Lokaal beleid en groenbeheer: gemeenten kunnen via hun groenbeheer en beleid ruimte maken voor dieren in het wild. Bijvoorbeeld door een ecologisch groenbeheer te voeren (laten staan van struiken in broedseizoen, gefaseerd maaien om insecten en vogels te sparen).
Er bestaan gedragscodes soortbescherming voor gemeente-werkzaamheden, zodat medewerkers rekening houden met aanwezige dieren (zoals niet snoeien in het broedseizoen, of egels verplaatsen bij werkzaamheden).
Specifieke uitdagingen en dilemma’s
Wilde dieren roepen een aantal typische dilemma’s op voor gemeenten en hun dieradviseurs:
- Overlastgevende beschermde dieren
Sommige wilde dieren veroorzaken hinder in de stad, maar zijn wettelijk beschermd. Een klassiek voorbeeld is de meeuw. Meeuwen nestelen op daken, maken lawaai en vuil, en kunnen aanvalsvluchten maken als ze jongen hebben – zeer hinderlijk voor inwoners. Tegelijk zijn meeuwen volgens de wet beschermde inheemse vogels, waarop niet zonder meer mag worden ingegrepen. - Voederen van wilde dieren
Veel mensen voeren graag eendjes, duiven of andere dieren. Goedbedoeld als dit is, het kan negatieve effecten hebben: ratten en muizen worden aangetrokken door voerresten, waterkwaliteit verslechtert door overtollig brood, en dieren kunnen hun natuurlijke gedrag verliezen. Gemeenten staan voor de vraag: verbieden we bijvoeren of faciliteren we het op bepaalde plekken? Steeds meer gemeenten kiezen ervoor het bijvoeren in openbare ruimte te ontmoedigen of verbieden ter preventie van ongedierte en overlast. - Wilde dieren in het verkeer of bebouwde kom
Grotere wilde dieren zoals reeën, zwijnen of een wolf kunnen voor gevaarlijke situaties zorgen als ze verdwaald raken in de bebouwde kom. De gemeente moet dan snel schakelen met politie, faunabeheer en eventueel dierenartsen. Bijvoorbeeld een wild zwijn in een woonwijk kan paniek veroorzaken; vaak is er dan geen andere optie dan het dier te verdoven en af te voeren (soms afschot als verdoven niet lukt). Zulke situaties vragen om draaiboeken. De dieradviseur kan helpen dit voor te bereiden: welke partijen bellen we, hoe informeren we inwoners? - Biodiversiteit vs veiligheid
Gemeenten willen graag biodiversiteit bevorderen (bijv. bloemenweides voor bijen, of bosschages voor vogels), maar dat kan ongewenste neveneffecten hebben, zoals meer teken (Lyme-risico) of een toename van bepaalde dieren. Een voorbeeld is de vos in stedelijk gebied: goed voor muizenbestrijding en onderdeel van de natuur, maar als vossen kippen bij mensen roven of mogelijk een gevaar vormen voor kleine huisdieren, krijgen gemeenten vragen om in te grijpen.
4. Plaagdieren

4. Plaagdieren
Plaagdieren zijn dieren (vaak gebruikte term is ongedierte) die een plaag vormen: ze veroorzaken overlast, schade of gezondheidsrisico’s voor de mens. In tegenstelling tot de meeste wilde dieren, worden plaagdieren niet gewaardeerd in de leefomgeving en wil men ze bestrijden of weren.
Voorbeelden van plaagdieren waarmee gemeenten te maken krijgen:
- Knaagdieren: vooral ratten (bruine rat in het riool/stadsparken, zwarte rat in gebouwen) en huis- of veldmuizen. Ratten staan bovenaan omdat ze ziekten kunnen verspreiden en een angstbeeld oproepen bij mensen.
- Insecten en spinachtigen: wespen die in de zomer agressief kunnen worden bij nesten nabij woningen, eikenprocessierupsen die in eikenbomen langs straten zitten en via hun brandharen gezondheidsklachten veroorzaken. Ook invasieve exotische muggen (zoals de Aziatische tijgermug) worden als plaagdier gezien vanwege ziektedragend potentieel.
- Vogelplagen: stadsduiven (verwilderde duiven) worden vaak als plaagdier gezien wanneer hun aantallen hoog zijn – ze bevuilen gebouwen en stoepen met uitwerpselen en kunnen ziektes dragen. Ook kauwen of kraaien kunnen in bepaalde wijken voor overlast zorgen (lawaai, afval uit vuilniszakken trekken). Meeuwen en ganzen overlappen met wilde dieren categorie, maar op het moment dat ze gevaar voor volksgezondheid opleveren.
- Overige: mollen op sportvelden (maken het gras hobbelig) of konijnen die dijken ondergraven kunnen als plaag gezien worden. Steenmarters vormen een apart geval: ze zijn wettelijk beschermd, maar kunnen autokabels doorknagen en zo grote schade veroorzaken – preventie is hier de enige optie, geen bestrijding.
Typerend voor plaagdieren is dat ze vaak een gevolg zijn van menselijke omstandigheden: onhygiënische situatie, veel voedselafval, geschikte schuilplaatsen in bebouwing. De aanwezigheid van plaagdieren is daarom ook een signaal over de netheid en gezondheid van de omgeving. Gemeenten streven naar plaagdiervrije steden, maar 100% uitroeien is onmogelijk – het gaat om beheersing tot een acceptabel en veilig niveau.
Juridisch en beleidsmatig kader
De bestrijding van plaagdieren raakt aan zowel volksgezondheidswetgeving als milieu- als bouwregelgeving:
- Volksgezondheid (Wpg): in de Wet publieke gezondheid is bepaald dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van verspreiding van infectieziekten, ook als die door plaagdieren worden overgebracht. Concreet betekent dit dat de burgemeester maatregelen moet nemen als bijvoorbeeld een rattenplaag een gevaar voor de volksgezondheid vormt.
- Woningwet/Bouwverordening: de (oude) Woningwet en daarop gebaseerde bouwverordeningen bevatten voorschriften over hygiëne en ongedierte in en om gebouwen. Eigenaren van panden zijn verplicht hun gebouw vrij van ongedierte te houden. De gemeente heeft de taak toe te zien op de naleving hiervan en bij overtreding handhavend op te treden.\
- Chemische bestrijding en milieu: gebruik van rodenticiden (rattengif) en insecticiden is aan strenge regels gebonden (o.a. via de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden). Sinds enkele jaren mag gif in openbare ruimte pas als laatste redmiddel worden ingezet – eerst preventie en niet-chemische maatregelen, dan vangst met klemmen, en dán pas gif en alleen door gecertificeerde vakmensen die bij een gecertificeerd bedrijf werken. Veel gemeenten hebben inmiddels een Plaagdierbeheersplan of nemen dit op in hun volksgezondheidsplan. Hierin staat hoe ze omgaan met rattenmeldingen, welke preventieve acties jaarlijks worden genomen (bijv. rattenmonitoring in riolen, voorlichtingscampagnes “gooi geen brood op straat”), en hoe de samenwerking is met woningcorporaties, GGD en reinigingsdiensten.
Specifieke uitdagingen en dilemma’s
Plaagdierbeheersing roept praktische dilemma’s op:
- Preventie vraagt samenwerking.
Een rattenplaag ontstaat vaak door makkelijk beschikbaar voedsel (afval, brood voor vogels) of schuilplaatsen (rommelige tuinen, bouwvallen). De gemeente kan niet in haar eentje succes hebben; het vraagt medewerking van inwoners en bedrijven. - Angst en perceptie
Plaagdieren (met name ratten) roepen vaak een sterke schrikreactie op bij inwoners. Eén rat gezien en men spreekt al van een plaag. De gemeente moet serieus omgaan met meldingen, maar ook realistisch zijn: volledig ratvrij krijgen is niet haalbaar. Het dilemma is hoeveel middelen te investeren als preventief er altijd wat ratten zullen zijn. Proactief handelen is echter wel belangrijk omdat als de populatie eenmaal groeit, inhalen lastig is. - Milieu- en diervriendelijke bestrijding
De roep neemt toe om plaagdieren zo milieuvriendelijk en humaan mogelijk te bestrijden. Het doden van dieren is emotioneel beladen, zelfs als het om ratten of duiven gaat. Gemeenten zoeken daarom naar alternatieven: duivenpopulaties beheren door voer met anticonceptiemiddel te geven in plaats van vangen en doden; ratten vangen met automatische vallen die snel doden zonder gif; natuurlijke vijanden stimuleren (bijv. uilenkasten ophangen tegen muizen). Deze methoden zijn in opkomst, maar kennen ook beperkingen en wisselend succes. De dieradviseur moet op de hoogte blijven van nieuwe technieken en deze afwegen.

Dieren spelen in elke gemeente een rol, of het nu geliefde huisdieren zijn, agrarische dieren, wilde mede-inwoners of lastige plaagdieren. Voor de dieradviseur is het cruciaal om per categorie de wettelijke kaders te kennen, de beleidsruimte van de gemeente te benutten en oog te hebben voor de maatschappelijke belangen en emoties die met dieren gemoeid zijn.
Praktijkvoorbeeld: tamme eend – huisdier, wild dier of plaagdier?
De situatie
In een middelgrote gemeente met veel waterpartijen wordt al jaren melding gemaakt van gedumpte tamme (witte) eenden in vijvers en parken. Sommige inwoners zien dit als een diervriendelijke manier om van hun huisdier af te komen: ze laten hun tamme eend “vrij” in de natuur. Het probleem is dat deze eenden zich mengen met wilde populaties, waardoor er hybride eenden ontstaan. Dit leidt niet alleen tot genetische vervuiling van de wilde eend, maar ook tot toenemende concurrentie en overlast in stadsparken.
In sommige gevallen groeien de populaties sterk, doordat de tamme eenden gewend zijn aan mensen en intensief worden bijgevoerd. Hierdoor treedt overbevolking en voedselconcurrentie op, en ontstaan er hygiëneproblemen door grote hoeveelheden eendenpoep op wandelpaden en grasvelden.
Het dilemma
De tamme eend past niet eenduidig in één diergroep:
- Als huisdier valt hij onder de regels van de Wet dieren en de zorgplicht van de eigenaar. Dumping van tamme eenden is wettelijk verboden, maar wordt nauwelijks gehandhaafd.
- Als wild dier wordt de tamme eend niet beschermd door Omgevingswet, maar mengt hij zich wel met de wilde populatie en beïnvloedt die.
- Als plaagdier wordt de eend beschouwd zodra er sprake is van ernstige overlast, maar er is geen standaard beleid voor beheersing van deze specifieke soort.
- Door het dier als een zwervend of verwilderd huisdier te beschouwen (één die is vrijgelaten of ontsnapt), dan valt het dier onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Ingrijpen is dan vanuit de gemeente mogelijk.
De gemeente krijgt steeds vaker vragen over de aanpak. Sommige inwoners willen dat de eenden worden bijgevoerd en beschermd, terwijl anderen klagen over vervuiling en overlast. De vraag is: hoe gaat de gemeente om met deze tamme eenden in het wild?
Een mogelijke oplossing
De gemeente kiest voor een integrale aanpak, waarbij meerdere maatregelen worden ingezet:
- Voorlichting & preventie
Er wordt een campagne opgezet om inwoners te informeren dat het uitzetten van tamme eenden geen diervriendelijke keuze is en in feite als dumping geldt. Via sociale media, borden bij parken en samenwerking met dierenwinkels wordt deze boodschap verspreid. - Regulering van bijvoeren
Het voeren van eenden wordt ontmoedigd via borden en voorlichting, en in sommige gebieden wordt het expliciet verboden om overbevolking te voorkomen. Dit wordt opgenomen in de APV. - Beheer van populatie
In samenwerking met een lokale dierenopvang worden de tamme eenden gevangen en herplaatst op kinderboerderijen, waar ze onder goede omstandigheden kunnen leven en waar zij niet in contact kunnen komen met wilde eenden. - Monitoring en evaluatie
De gemeente werkt samen met de kinderboerderij om de effecten van de maatregelen op de lokale wilde eendenpopulatie in kaart te brengen.
Deze aanpak helpt om zowel de overlast te verminderen als het dierenwelzijn te waarborgen. Toch blijft het een uitdaging om het probleem volledig te beheersen, omdat nieuwe eenden blijven opduiken door illegale dumping.
Een opdracht om voor jezelf uit te werken
Lees het praktijkvoorbeeld hierboven goed door.
Stel, je werkt als dieradviseur bij deze gemeente en krijgt klachten van inwoners over een toename van tamme eenden in stadsparken. Welke aanpak zou jij adviseren? Hoe balanceer je tussen dierenwelzijn, populatiebeheer en de wensen van inwoners?
Je hoeft deze uitwerking niet in te sturen als huiswerk.