Module 5: Huisdieren (gehouden dieren)

5.6 Huisdieren in het sociale domein

Huisdieren spelen een belangrijke rol in het leven van veel mensen. Ze bieden gezelschap, structuur en emotionele steun, wat vooral van grote waarde kan zijn voor mensen in kwetsbare posities. Denk aan ouderen die alleen wonen, mensen met een beperking, of inwoners met psychosociale problemen – voor hen kan een huisdier het verschil maken tussen eenzaamheid en geborgenheid. In deze les gaan we in op de sociale functie van huisdieren en hoe een dieradviseur in het sociaal domein hierbij kan helpen.

Een huisdier fungeert vaak als maatje, steun en stabiele factor. Voor iemand die zich in een moeilijke levensfase bevindt, kan een dier een belangrijk houvast zijn. De dagelijkse zorg – voeren, uitlaten, aandacht geven – geeft structuur, verantwoordelijkheid en een gevoel van betekenis. Zelfs kleine successen, zoals een dier iets leren of gewoon de wederzijdse band, dragen bij aan eigenwaarde.

Daarnaast verdrijft een dier de eenzaamheid. Een huisdier zorgt voor fysieke nabijheid en kan troost bieden in tijden van verlies of verandering. Sommige mensen voelen zich veiliger dankzij hun dier, zoals een waakse hond die geruststelling biedt in de nacht. Ook heeft een huisdier een sociaal effect: tijdens het uitlaten van een hond ontstaan gemakkelijk contacten met buurtgenoten. Voor sociaal geïsoleerde mensen is dit een laagdrempelige manier om onder de mensen te komen.

Tegelijk kan de band zó sterk zijn dat hulp wordt gemeden. Mensen laten soms geen zorg of opname toe omdat ze hun huisdier niet kunnen achterlaten. Als dieradviseur is het belangrijk dit te herkennen en tijdig te bespreken. We bespreken een aantal (regelmatig) voorkomende voorbeelden van dieren binnen het sociale domein.

Voorbeelden van dierenproblematiek in het sociaal domein

Gedwongen uithuisplaatsingen en achtergelaten dieren

In het sociaal domein komt het voor dat mensen onverwacht uit huis worden geplaatst, bijvoorbeeld bij een psychiatrische opname, detentie of spoedopname in een zorginstelling. Als deze persoon huisdieren heeft, blijven die vaak alleen achter. Meestal is onbekend hoe lang de eigenaar wegblijft en is er geen vangnet dat zich over de dieren ontfermt. Dit vormt een risico voor het dierenwelzijn en kan zorgen voor hoge kosten bij opvanginstanties, zeker als het gaat om verwaarloosde dieren die intensieve zorg nodig hebben.

Gemeenten kunnen hierin een rol spelen door signalen snel op te pakken en samen te werken met politie, dierenambulances, asielen en dierenhulporganisaties om tijdelijke opvang te regelen. In beleidsontwikkeling verdient dit aandacht: bijvoorbeeld door afspraken te maken met opvanglocaties over wie verantwoordelijk is voor de kosten, of het opzetten van een protocol voor deze situaties. Eén belangrijk onderdeel daarbij is een mogelijke afstandsverklaring: de eigenaar tekent voor afstand van zijn of haar dier, waardoor deze herplaatst kan worden. Werkt de eigenaar hier niet aan mee, dan mag het asiel het dier niet ter adoptie aanbieden en lopen de kosten snel op.

Hulphonden: soorten, wetgeving en gemeentelijke rol

Soorten hulphonden: Hulphonden (assistentiehonden) zijn speciaal getrainde honden die mensen met een beperking of chronische aandoening helpen bij het dagelijks functioneren​. Er zijn diverse soorten hulphonden, onder andere:

  • Blindengeleidehonden: Begeleiden mensen die slechtziend of blind zijn, helpen obstakels te vermijden en veilig te navigeren.
  • Signaalhonden (Gehoorhonden): Helpen mensen die doof of slechthorend zijn, bijvoorbeeld door te waarschuwen bij de deurbel, telefoon of alarm.
  • ADL-hulphonden: ADL staat voor Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen. Deze honden assisteren mensen met een fysieke beperking (bv. in een rolstoel) bij dagelijkse handelingen, zoals deuren openen, voorwerpen oprapen of het dragen van spullen​..
  • Medische alarmhonden: Deze honden detecteren of voorspellen medische crises, zoals een epileptische aanval of een gevaarlijk lage bloedsuiker bij diabetes​. Ze waarschuwen de eigenaar en soms zelfs hulpdiensten.
  • Psychiatrische hulphonden / PTSS-honden: Getraind om mensen met psychische aandoeningen zoals posttraumatische stressstoornis, autisme of ernstige angst te ondersteunen​. Ze kunnen bijvoorbeeld ruimte creëren in een drukke menigte, hun baasje kalmeren tijdens paniekaanvallen of nachtmerries onderbreken.
  • Therapiehonden: Dit is eigenlijk een aparte categorie – geen hulphonden die iemand 24/7 begeleiden, maar honden die samen met een behandelaar worden ingezet tijdens therapie of bezoeken (bijvoorbeeld in ziekenhuizen of verpleeghuizen). Deze therapiehonden vallen niet onder dezelfde rechten als assistentiehonden en mogen niet standaard overal mee naar binnen​.

Toegangsrechten en wetgeving

In Nederland hebben officieel opgeleide hulphonden wettelijk toegang tot vrijwel alle openbare ruimtes. Sinds 2016/2017 is het niet langer toegestaan om iemand met een assistentiehond de toegang te weigeren in openbare gelegenheden, zoals overheidsgebouwen, winkels, horeca, openbaar vervoer, scholen, etc.​. Dit is vastgelegd in (internationale) regelgeving, waaronder het VN-verdrag Handicap en de Wet gelijke behandeling. Een hulphond is te herkennen aan een hesje of tuig met identificatie van de hulphondenschool, en de eigenaar heeft vaak een pasje bij zich als bewijs van training​.

Natuurlijk zijn er enkele uitzonderingen op plekken waar het echt niet kan (bijv. op een operatiekamer, IC of hygiënische zones als keukens), maar in principe mag een hulphond bijna overal mee​. Als een hulphond toch geweigerd wordt, kan de eigenaar hiertegen bezwaar maken of een klacht indienen, omdat dit dan gezien wordt als discriminatie.

Wetgeving en gemeentelijke rol

De inzet en financiering van hulphonden is een complex onderwerp. Sommige hulphondenvoorzieningen worden vergoed via de zorgverzekering: zo worden blindengeleidehonden, signaalhonden en ADL-honden doorgaans vergoed volgens de Regeling Zorgverzekering​. Dit gebeurt centraal via de zorgverzekeraar om eenheid in de criteria te houden.

Echter, voor andere typen hulphonden (bijvoorbeeld een PTSS-hulphond of autismegeleidehond) is wetenschappelijk effect nog niet altijd bewezen, waardoor zorgverzekeraars die vaak níet vergoeden​. In zulke gevallen komt men al snel bij de gemeente terecht met een Wmo-aanvraag (Wet maatschappelijke ondersteuning).

Gemeenten kunnen een rol spelen in de financiering via de Wmo. Een hulphond kan in aanmerking komen als noodzakelijke voorziening voor zelfredzaamheid, maar gemeenten mogen hierin eigen beleid voeren. In de praktijk wordt een hulphond soms vergoed via de Wmo of Jeugdwet, maar aanvragen worden ook regelmatig afgewezen. Er zijn rechtszaken geweest waarbij de rechter beoordeelde of de gemeente zorgvuldig had gekeken naar de noodzaak. De hoogste bestuursrechter oordeelde in 2018 dat toekenning in bepaalde gevallen mogelijk is, maar recente uitspraken laten zien dat gemeenten niet verplicht zijn deze te verstrekken als de effectiviteit niet bewezen is of er alternatieven zijn.

Ook kan gekeken worden naar alternatieven als een hulphond niet wordt vergoed: bijvoorbeeld het inzetten van een “gewone” hond voor structuur en gezelschap. Daarnaast is er een voorlichtende rol: ondernemers en instanties informeren over de rechten van mensen met hulphonden, zodat deze niet onterecht geweigerd worden. Tot slot kunnen gemeenten samenwerken met organisaties (zoals Stichting Hulphond Nederland of KNGF Geleidehonden) om inwoners te informeren en om eventueel via fondsen of sponsoren ondersteuning te geven aan hulphond-projecten.

Dieren bij ouderen: mantelzorg, thuiszorg en verzorgingshuizen

Huisdieren geven ouderen plezier en een gevoel van betekenis. Naarmate mensen ouder worden, nemen sociale contacten vaak af. Een huisdier kan dan gezelschap bieden en structuur geven aan de dag. Veel ouderen noemen hun dier hun “maatje”; het geeft hen een reden om op te staan en iets om voor te zorgen. Ook bevordert een huisdier het contact met anderen, bijvoorbeeld tijdens een wandeling met de hond.

De positieve effecten op de gezondheid zijn duidelijk. Dieren aaien werkt stressverlagend en kan de bloeddruk verlagen, wat vooral bij ouderen gunstig is. Bij mensen met dementie blijkt dat de aanwezigheid van dieren hen alerter en actiever maakt. Daarom zetten steeds meer zorginstellingen therapiedieren in of bieden ze bewoners de mogelijkheid om voor een huiskat of volière te zorgen.

Uitdagingen in de praktijk

Ondanks de voordelen kan de verzorging van een huisdier voor ouderen te zwaar worden. Fysieke beperkingen maken het lastig om een hond uit te laten of een kattenbak te verschonen. Ook geheugenproblemen kunnen de dagelijkse zorg bemoeilijken. Ondersteuning van mantelzorgers is dan essentieel, mits dit op tijd en goed wordt afgestemd.

Een andere uitdaging ontstaat wanneer iemand (tijdelijk) naar een zorginstelling verhuist. Kan het dier mee? Ongeveer driekwart van de instellingen staat huisdieren toe, afhankelijk van het type dier en de regels per locatie. In de praktijk blijkt dat de zorg voor het dier vaak slecht geregeld is. Personeel is hier meestal niet verantwoordelijk voor, dus de bewoner of familie moet dit zelf oppakken.

Daarnaast spelen ook allergieën en angst voor dieren bij andere bewoners een rol. Sommige instellingen hanteren daarom een huisdierenbeleid met specifieke regels per afdeling.

Huisdieren en thuiszorg

Veel ouderen krijgen thuiszorg of huishoudelijke hulp aan huis. Dan is het goed om van tevoren te bespreken wat er met het huisdier gebeurt tijdens de zorgmomenten​. Sommige thuiszorgorganisaties zijn bereid kleine taken rondom het huisdier mee te doen – bijvoorbeeld de voederbak vullen, de kattenbak schoonmaken of de kooi verschonen​.

Dit verschilt per organisatie en medewerker; het is geen recht, maar een service. Aan de andere kant kan het ook voorkomen dat de thuiszorgmedewerker zelf bang of allergisch is voor het huisdier​. In dat geval moet samen naar een oplossing gezocht worden: kan het dier even in een andere kamer blijven tijdens het zorgbezoek? Moet er wellicht een andere verzorgende worden toegewezen die wél met dieren overweg kan?

Hulp bij dierverzorging: ondersteuning bij ziekte, ziekenhuisopname of overlijden

Het komt vaak voor: iemand wordt plotseling ziek of moet acuut worden opgenomen in het ziekenhuis – wat gebeurt er dan met zijn of haar huisdier? In zo’n crisissituatie is snelle hulp voor het dier nodig. Als er geen direct netwerk is (familie, vrienden, buren) dat het dier tijdelijk kan opvangen, moet er gekeken worden naar andere oplossingen. Een dieradviseur kan hier van grote waarde zijn door vooruit te denken en lijntjes uit te zetten.

Tijdelijke opvang bij ziekte of nood

In sommige gemeenten of regio’s bestaan initiatieven om huisdieren van zieke of in nood verkerende baasjes tijdelijk op te vangen. Een voorbeeld is het project Dier&Vriend van De Regenboog Groep in Amsterdam, dat vrijwilligers matcht als gastgezin voor huisdieren van mensen die tijdelijk niet voor hun dier kunnen zorgen​. Denk aan situaties als een psychiatrische opname, een verslavingskliniek, detentie of tijdelijk dakloos raken​. Doordat vrijwilligers de dieren opvangen, kan het baasje de noodzakelijke hulp aanvaarden zonder zich zorgen te hoeven maken over het lot van zijn dier. In feite verlaagt dit de drempel voor mensen om hulp te zoeken, omdat ze weten dat hun maatje in goede handen is​.

Naast zulke projecten zijn er ook landelijke dierenorganisaties en lokale asielen die noodopvang bieden. Zo vangt stichting Mendoo huisdieren op van mensen in een hersteltraject en plaatst ze bij een liefdevol gastgezin​. Ook vrouwenopvangcentra (bij huiselijk geweld) maken gebruik van een netwerk van pleeggezinnen voor huisdieren via Mendoo, zodat slachtoffers hun dieren niet achter hoeven te laten bij de gewelddadige partner.

Als dieradviseur is het goed om te weten welke noodopvangmogelijkheden er zijn in jouw regio. Je kunt contacten onderhouden met het lokale dierenasiel of dierenambulance, die vaak ook meehelpen om tijdelijk opvangadres voor een dier te vinden in noodsituaties.

Ondersteuning bij thuis uitzieken

Niet alleen bij ziekenhuisopname, maar ook als iemand thuis ziek op bed ligt, kan ondersteuning nodig zijn. In de thuiszorg is hier steeds meer aandacht voor. Vaak wordt met de familie en vrienden gekeken of (tijdelijke) zorg voor het dier mogelijk is om de patiënt te ontlasten.

Na overlijden van de eigenaar

Een verdrietige, maar belangrijke kwestie is wat er met huisdieren gebeurt als hun baasje overlijdt. Voor alleenstaanden is het slim hier van tevoren over na te denken. Helaas belanden huisdieren van overledenen nog te vaak in het asiel, vooral als de nabestaanden niet in staat zijn om het dier zelf te houden. Er zijn stichtingen die zich specifiek ontfermen over nabestaandenopvang voor dieren: sommige asielen hebben programma’s om senioren te koppelen aan oudere asieldieren met de belofte dat het asiel het dier terugneemt als de persoon overlijdt. Hoewel dat niet overal is geregeld, is het goed om lokaal te informeren.

Financiële hulp: dierenartskosten voor minima, dierenvoedselbanken

De zorg voor een huisdier kost geld, vooral dierenartskosten kunnen oplopen. Voor mensen met een laag inkomen is dit vaak een probleem. Zonder hulp kunnen zij noodzakelijke zorg niet betalen, wat kan leiden tot dierenleed of afstand doen van het dier – met grote emotionele gevolgen.

Hoewel gemeenten niet wettelijk verplicht zijn om hierin te voorzien, groeit het besef dat dierenwelzijn en sociaal welzijn samenhangen. Steeds meer gemeenten treffen daarom regelingen voor minima met huisdieren, zoals:

  • Bijzondere bijstand: in sommige gevallen vergoeden gemeenten dierenartskosten via bijzondere bijstand, vooral als het dier een medische of psychosociale functie heeft (zoals een hulphond).
  • Kortingsregelingen en waardebonnen: bijvoorbeeld de ADAM-regeling in Amsterdam, waarmee minima tot €300 per jaar vergoed krijgen voor dierenartskosten.
  • Fondsen van goede doelen: organisaties zoals de Dierenbescherming bieden noodfondsen voor onverwachte medische kosten.
  • Dierenvoedselbanken: verspreid over Nederland helpen deze met diervoeding en basisbenodigdheden voor huisdiereigenaren met een minimuminkomen.
  • Sterilisatie- en chipacties: preventieve hulp, vaak gratis of tegen lage kosten, voorkomt problemen op de lange termijn en sluit aan bij wettelijke verplichtingen.

Zonder deze hulp kiezen mensen soms voor drastische maatregelen, zoals afstand doen van hun dier of het laten inslapen. Ondersteuning helpt dit voorkomen en houdt mens en dier samen. Belangrijk hierbij is het in kaart brengen van de doelgroep: vanuit privacyregelingen mogen minima niet zomaar benaderd worden voor een (extra) regeling. 

Dak- en thuislozen met dieren

Ook onder dak- en thuislozen zijn er velen met een huisdier, vaak een hond – soms zelfs een geit of slang. Voor mensen in kwetsbare situaties is hun dier vaak een trouwe metgezel en beschermer. De hond biedt gezelschap, veiligheid en structuur in een chaotisch bestaan: hij moet tenslotte dagelijks gevoerd en uitgelaten worden.

Maar een huisdier brengt ook uitdagingen met zich mee. In de meeste opvanglocaties zijn dieren niet toegestaan vanwege hygiëne, allergieën of overlast. Daardoor moeten mensen vaak kiezen: opvang zonder hun dier, of buiten blijven. Voor velen is het ondenkbaar hun dier achter te laten, met alle risico’s van dien – voor mens én dier.

Het besef groeit dat andere oplossingen nodig zijn. Hierin speelt de dieradviseur, samen met het sociaal domein, een belangrijke rol. Bouw vertrouwen op en laat zien dat je er voor beiden bent.

 

Mogelijke hulp en oplossingen

  • Dier-vriendelijke opvang: in sommige steden wordt geëxperimenteerd met opvang waar honden welkom zijn, bijvoorbeeld in aparte ruimtes of op het terrein.
  • Tijdelijke opvang: via initiatieven als Mendoo of Dier&Vriend kunnen honden tijdelijk worden opgevangen, zodat de eigenaar zelf zorg kan ontvangen.
  • Zorg op straat: dierenartsen en stichtingen bieden vrijwillige hulp, vaccinaties en voer aan huisdieren van daklozen.
  • Housing First met dier: bij toewijzing van een woning via Housing First is het belangrijk dat het huisdier mee kan verhuizen.
Dieren in de maatschappelijke opvang (en waarom daar vaak géén plek is)

Maatschappelijke opvang biedt tijdelijk onderdak aan mensen in crisis, zoals daklozen, vrouwen in blijfhuizen of gezinnen in nood. In de meeste opvanglocaties zijn huisdieren niet welkom, vooral vanwege hygiëne, allergieën, angst, en gebrek aan voorzieningen en expertise.

Toch leidt een verbod op dieren tot schrijnende situaties. In de vrouwenopvang blijven sommigen langer in onveilige situaties omdat ze hun dier niet willen achterlaten, uit angst dat het dier iets wordt aangedaan. Projecten zoals Blijf van mijn Dier bieden hier inmiddels tijdelijke opvang voor dieren. Ook gezinnen in crisisopvang komen in de knel, bijvoorbeeld door de opvang te vermijden of zich op te splitsen vanwege een huisdier.

Een andere reden voor het verbod is onbekendheid: hulpverleners zijn niet opgeleid voor dierzorg en kunnen dit als extra belasting ervaren. Praktische belemmeringen – zoals gebrek aan uitlaatruimte of verzekeringstechnische beperkingen – spelen ook mee.

Toch komt er langzaam verandering. Er groeit besef dat een huisdier juist kan bijdragen aan herstel, rust en veiligheid. Enkele opvanglocaties laten inmiddels dieren toe, vaak in samenwerking met dierenorganisaties die helpen bij zorg en toezicht.

Dieren bij psychiatrische problematiek (zoals animal hoarding)

Soms zijn dieren onderdeel van een psychiatrisch probleem. Het bekendste voorbeeld is animal hoarding (dierverzameldrang): iemand houdt een abnormaal groot aantal dieren, biedt onvoldoende zorg en ontkent dat er iets mis is. De persoon ziet zichzelf vaak als redder, maar intussen leven de dieren in slechte omstandigheden en is ook de woonsituatie ongezond – al ervaart de persoon dat zelf niet zo.

Er is sprake van hoarding als:

  1. iemand veel meer dieren houdt dan verantwoord is voor de ruimte,
  2. er onvoldoende verzorging is,
  3. én de persoon ontkent dat er een probleem is.

De stoornis valt onder de verzamelstoornissen (verwant aan OCD), met als kenmerkend element het gebrek aan inzicht.

Ook bij andere psychiatrische aandoeningen kunnen dieren een rol spelen. Denk aan mensen met schizofrenie, dementie of zware depressie die hun dier onbedoeld verwaarlozen. Dierenproblematiek kan zo een signaal zijn van onderliggende psychische nood. Als dieradviseur kun je dit opmerken via meldingen van buren (stank, overlast) of signalen van collega’s in de zorg.

Aanpak en samenwerking

Samenwerking met de GGZ is cruciaal. Alleen dieren weghalen is geen oplossing; zonder behandeling begint het patroon opnieuw. Een multidisciplinaire aanpak is nodig – met o.a. psycholoog, wijkteam, woningbouw en dierenopvang. De dieradviseur kan hierin binnen de gemeente coördineren op het dierenaspect. Je stemt bijvoorbeeld af met de LID wanneer dieren in veiligheid moeten worden gebracht en schakelt tegelijk het sociaal domein in voor hulp aan de eigenaar.

Omdat de persoon vaak extreem gehecht is aan zijn dieren, vraagt dit een zorgvuldige benadering. Soms werkt het om in stappen te handelen, zoals iemand overtuigen om vrijwillig enkele dieren af te staan. In andere gevallen is acute inbeslagname nodig, bijvoorbeeld bij ernstig zieke dieren.

Wetgeving

Het niet goed verzorgen van dieren valt onder dierenmishandeling of verwaarlozing (Wet dieren, art. 2.1). Autoriteiten kunnen ingrijpen (vaak de LID in overleg met politie en het Openbaar Ministerie). Vanwege de psychische problematiek gebeurt dit vaak in overleg met zorginstanties. Bij extreme vervuiling kunnen ook de GGD of het team Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente betrokken worden.

Andere situaties met dieren en psychiatrie

Dieradviseurs kunnen ook te maken krijgen met mensen die dieren op ongezonde wijze gebruiken als coping, bijvoorbeeld iemand met een angststoornis die alleen buitenkomt met tien katten in een mandje. Of mensen in een psychose die dieren in gevaar brengen of onterecht “redden”. In al deze situaties is het belangrijk zowel het welzijn van het dier als het psychisch welzijn van de eigenaar serieus te nemen. Soms kun je bijvoorbeeld pleiten voor begeleid contact met een dier dat elders is geplaatst.

Samenwerking met welzijn, Wmo, woningcorporaties en vrijwilligers

Uit alle eerdere onderwerpen blijkt hoe belangrijk samenwerking is. In het sociaal domein staan problemen nooit op zichzelf – het gaat om mensen én dieren, regels én emoties, organisaties met elk hun rol. De dieradviseur beweegt zich tussen al deze partijen en bouwt bruggen. Hieronder de belangrijkste samenwerkingspartners:

Politie, handhaving en toezicht
Bij ernstig dierenleed of agressieve honden is samenwerking met handhaving essentieel. De boa’s kunnen niet ‘achter de voordeur’ komen, daarom is inzet van politie en de LID hierbij essentieel. De politie en de LID schakelen met de Officier van Justitie over een eventuele inbeslagname. De coördinatie is niet altijd even goed belegd: soms pakt de LID deze regiefunctie op en schakelt de politie bijvoorbeeld GGZ in. In jouw functie is het belangrijk om op de hoogte te zijn. In een aantal gemeenten wordt gewerkt met een app groep met de gemeente, politie (taakaccent dier), handhaving en juridische zaken. 

Welzijnsorganisaties en maatschappelijk werk
Deze eerstelijnshulpverleners – zoals buurtteams en sociaal werkers – richten zich op de mens, maar kunnen met jouw hulp ook oog krijgen voor het dier. Train hen om signalen van dierenmishandeling te herkennen of om in intakegesprekken naar huisdieren te vragen. Zij kunnen jou inschakelen bij dierenkwesties, zoals cliënten die de dierenarts niet kunnen betalen. Deelname aan casusoverleggen helpt om zichtbaar te zijn en gevonden te worden.

Wmo en gemeentelijke loketten
De Wmo vormt vaak het kader voor hulp aan kwetsbare inwoners. Huisdieren vallen daar niet expliciet onder, maar kunnen wel betrokken zijn – denk aan hulphonden of dierenbuddy’s bij eenzame ouderen. Leg aan Wmo-consulenten uit wat jij doet en hoe dierenzorg kan bijdragen aan zelfredzaamheid. In sommige gemeenten wordt “ondersteuning bij dierverzorging” al informeel toegepast. Ook het Wmo-loket voor bijzondere bijstand kan een belangrijke partner zijn, bijvoorbeeld rond dierenartskosten.

Woningcorporaties
Woningcorporaties komen in beeld bij overlast of vervuiling door dieren. Als dieradviseur kun je vroegtijdig bemiddelen, bijvoorbeeld bij een bewoner met teveel katten. Contact met leefbaarheidsmedewerkers of wijkbeheerders is hierbij belangrijk. Samen kun je naar oplossingen zoeken die huisuitzetting voorkomen. Andersom kun je corporaties vragen om maatwerk en meedenken met bewoners in problemen. Structureel kun je afspraken bevorderen over huisdierenbeleid, zoals richtlijnen voor flatbewoners.

Vrijwilligers en stichtingen
Vrijwilligers zijn onmisbaar in de dierenhulp: denk aan dierenbuddy’s, pleeggezinnen of dierenvoedselbanken. Als dieradviseur bouw je een netwerk op en coördineer je de inzet. Richt bijvoorbeeld een lokale werkgroep op of maak gebruik van bestaande platforms als NLVoorElkaar. Werk samen met landelijke partijen zoals stichting Mendoo. Ook dierenartsen of studenten kunnen een rol spelen, bijvoorbeeld via stages of pro bono werk.

Rol van de dieradviseur

De dieradviseur vervult een verbindende rol tussen mens, dier en hulpverlening. Je brengt kennis over dierenwelzijn samen met inzicht in het sociaal domein en weet welke instanties of regelingen kunnen helpen. Of je nu zelf actief meedenkt of collega’s ondersteunt met advies: jouw bijdrage maakt het verschil voor kwetsbare inwoners met een huisdier. Door vroeg te signaleren, mee te denken over oplossingen en te wijzen op bestaande voorzieningen, help je mens én dier vooruit – praktisch, betrokken en in samenwerking met anderen.

Maak jezelf bekend in de regio. Geef presentaties aan welzijnsorganisaties, wijkverpleegkundigen of gemeentelijke teams. Informeer beleidsmedewerkers en wethouders over wat je ziet in de praktijk – jouw input kan bijdragen aan beter dierenwelzijnsbeleid, ook binnen armoedebeleid of zorg.

Praktijkvoorbeelden

Onderstaand vind je drie praktijkvoorbeelden die de besproken thema’s illustreren. Denk bij elk voorbeeld na welke stappen jij als dieradviseur zou ondernemen en met wie je zou samenwerken om tot een oplossing te komen. Onder het voorbeeld staat ook een mogelijke aanpak uitgewerkt. 

Praktijkvoorbeeld 1: Bijstandsgerechtigde met zieke hond

Mevrouw A. zit in de bijstand en heeft een 8-jarige hond, Rocky. Rocky is haar grote steun en toeverlaat. Nu is Rocky ernstig tandproblemen gaan krijgen; hij eet slecht en huilt van de pijn.

De dierenarts heeft een behandeling met gebitsreiniging en het trekken van een paar tanden voorgesteld, kosten ongeveer €450.

Mevrouw A. schrikt, dat bedrag kan zij nooit betalen van haar uitkering. Ze overweegt dan maar te wachten en de hond alleen zachte broodpap te voeren, maar ze beseft dat dit dierenleed veroorzaakt.

Ze is bang dat de enige optie zal zijn Rocky te laten inslapen, wat haar hart breekt.

Mogelijke aanpak praktijkvoorbeeld 1

Als dieradviseur ga je na of er in de gemeente waar mevrouw A. woont gebruikgemaakt kan worden van bijzondere bijstand voor noodzakelijke dierenartskosten, of dat er lokale kortingsregelingen of waardebonnen beschikbaar zijn. Is dit niet mogelijk, dan kun je haar helpen een aanvraag te doen bij een noodfonds voor dieren, zoals dat van de Dierenbescherming of een lokale stichting.

Ook kun je contact opnemen met dierenartsen in de regio die bereid zijn om tegen gereduceerd tarief te helpen. Tot slot wijs je haar op dierenvoedselbanken of lokale initiatieven die ondersteuning kunnen bieden, zodat andere kosten verlicht worden.

Als inslapen toch onvermijdelijk lijkt, begeleid je mevrouw A. met empathie en zoek je naar een betaalbare, waardige manier om afscheid te nemen, met aandacht voor het rouwproces.

Praktijkvoorbeeld 2: Bewoner met 20 katten – zorgmijding en overlast

De gemeente ontvangt herhaaldelijk klachten van buurtbewoners over stankoverlast en geluidshinder. Het betreft een man op leeftijd die in een huurwoning woont en naar verluidt zeker twintig katten houdt. De ramen zijn dichtgeplakt, vermoedelijk om de ammoniaklucht binnen te houden.

De man staat bekend bij de wijkmanagers, maar hij weigert iedere vorm van hulp of contact aan de deur. De buren maken zich zorgen over zijn welzijn én dat van de katten.

Er is een melding binnengekomen bij de LID. Zij zijn binnen geweest en hebben geconstateerd dat er minimaal 30 katten binnen lopen, dat het huis ernstig verwaarloosd is (katten plassen en poepen overal in huis, er hangt een zeer sterke ammoniaklucht binnen, de man heeft geen schoon matras meer, ziet er zelf onverzorgd en ongezond uit en overal staan etensbakje). De LID concludeert dat sprake is van ernstige verwaarlozing van dieren. Omdat er sprake is van multiproblematiek, nemen zij contact op met de gemeente om gezamenlijk op te trekken bij een geplande interventie.

Mogelijke aanpak praktijkvoorbeeld 2

Aanpak: gecoördineerde interventie en begeleiding

Stap 1 – Coördinatie en voorbereiding

Een gezamenlijk overleg vindt plaats met alle betrokken partijen: LID, politie, GGZ, woningcorporatie, gemeente (veiligheid & zorg) en de dieradviseur. Hierin wordt afgesproken:

  • LID treedt op als toezichthouder op basis van de Wet dieren en verzorgt de inspectie en inbeslagname van de dieren.

  • Politie is aanwezig om de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen, vooral als de bewoner agressief of onvoorspelbaar reageert. De politie heeft al toestemming van de Officier van Justitie (Openbaar Ministerie) voor inbeslagname van de dieren. 

  • De gemeente (afdeling veiligheid en sociaal domein) coördineert de inzet en zorgt voor afstemming met zorgpartners en juridische kaders (zoals Wet aanpak woonoverlast).

  • De dierenambulance is door de politie ingeschakeld voor het vangen van de dieren en het transport naar een veilige omgeving. 
  • De RVO is betrokken voor het regelen van een opvanglocatie voor de dieren. 
  • GGZ is standby voor directe beoordeling van de psychische toestand van de bewoner. Bij indicatie van een psychiatrische aandoening kunnen zij beoordelen of opname of zorgbemoeienis noodzakelijk is.

  • De woningcorporatie levert toegang tot de woning (eventueel met slotenmaker) en registreert schade aan de woning. Zij kunnen – bij structurele problemen – het proces starten tot gedragsaanwijzing of ontruiming.

  • De dieradviseur begeleidt de beoordeling van het dierenwelzijn, zoekt opvanglocaties voor de katten en bewaakt de communicatie tussen partijen over dierenzaken.

Stap 2 – Uitvoering op locatie

De inval/interventie wordt gepland op een doordeweekse ochtend. Aanwezigen:

  • LID inspecteert de situatie binnen: zijn er zieke, verwaarloosde of overleden dieren?

  • Dierenambulance en opvang zijn stand-by om katten ter plaatse over te nemen.

  • GGZ voert (indien mogelijk) een eerste gesprek met de bewoner.

  • De woningcorporatie inventariseert de staat van de woning.

  • De dieradviseur fungeert, samen met de LID,  als centrale schakel voor alles wat met de katten te maken heeft: registratie, verdeling, vervolgzorg en terugkoppeling aan de gemeente.

Stap 3 – Nazorg en structurele oplossing

Na de interventie wordt een plan van aanpak opgesteld voor zowel de mens als de dieren:

  • Voor de bewoner: via het wijkteam en GGZ wordt begeleiding opgestart. Indien sprake is van animal hoarding, kan een zorgtraject in combinatie met gedragsinterventies worden ingezet. Eventueel via een zorgmachtiging (Wvggz).

  • Voor de dieren: de in beslag genomen katten worden via de RVO ondergebracht bij asielen of opvangcentra. 

  • Voor de buurt: de gemeente communiceert terug naar melders (in overleg met de privacyregels), en volgt op of overlast afneemt.

  • Voor de woning: woningcorporatie beslist over herstel of ontruiming. Bij ernstige vervuiling kan worden ingezet op de Wet aanpak woonoverlast.

Tot slot – leerpunten voor de gemeente

Deze casus onderstreept de noodzaak van een domeinoverstijgende aanpak waarin dierenwelzijn, zorg en veiligheid samenkomen. De dieradviseur is cruciaal als verbindende schakel: hij/zij kent zowel de wet- en regelgeving als het netwerk van dierenopvang en hulpinstanties, en kan de menselijke én dierlijke kant in balans brengen.

Praktijkvoorbeeld 3: Onveilige thuissituatie – kat als gijzelmiddel

In een gezin met drie kinderen is sprake van ernstige huiselijk geweld en kindermishandeling. De vrouw (moeder) is meerdere keren fysiek mishandeld door haar partner en ook de kinderen tonen signalen van verwaarlozing en trauma. Er zijn meldingen binnengekomen bij Veilig Thuis, het wijkteam is betrokken, en er loopt al een hulpverleningstraject via jeugdzorg. Ondanks het advies om met spoed het huis te verlaten, blijft het gezin in de woning wonen.

Reden: de partner dreigt “de kop van de kat af te snijden” als de vrouw weggaat. De kat is voor het gezin – en vooral voor het oudste kind – een emotioneel anker in een onstabiele omgeving. De vrouw is radeloos: ze wil vluchten, maar voelt zich verantwoordelijk voor het dier. De opvanglocatie (een blijf-van-mijn-lijf-huis) staat geen huisdieren toe, en er is geen directe plek beschikbaar waar de kat veilig naartoe kan.

Deze situatie zorgt ervoor dat moeder en kinderen blijven in een onveilige thuissituatie – met alle risico’s van dien. Tegelijk is het huisdier gegijzeld in de dynamiek van controle, angst en loyaliteit.

Mogelijke aanpak praktijkvoorbeeld 3

Stap 1 – Acuut handelen met veiligheid voorop

  • Veilig Thuis en het veiligheidsteam van de gemeente brengen samen met politie de acute veiligheid in kaart. Het dreigement tegen de kat wordt meegenomen in de risicotaxatie.

  • De politie registreert het dreigement expliciet als vorm van emotionele chantage en dierenmishandeling (aanknopingspunt voor later ingrijpen).

Stap 2 – Dier apart onderbrengen via tijdelijke opvang

  • De dieradviseur schakelt direct met de stichting Mendoo (of een vergelijkbaar regionaal initiatief), dat tijdelijke opvang regelt voor huisdieren van vrouwen in de opvang.

  • Indien dit niet beschikbaar is, wordt met spoed gezocht naar een netwerk van gastgezinnen of een lokaal asiel dat bereid is om het dier tijdelijk op te vangen.

  • Het gezin wordt verzekerd dat de kat goed terechtkomt en later weer herenigd kan worden.

Stap 3 – Besluitvorming in ketenoverleg

  • Tijdens een multidisciplinair overleg (met o.a. wijkteam, jeugdzorg, GGZ, politie, opvanginstelling en dieradviseur) worden alle opties afgestemd. Er wordt gezamenlijk een veiligheidsplan gemaakt dat ook het dier meeneemt.

  • Indien nodig wordt via het juridisch loket of slachtofferhulp ondersteuning geboden voor een aangifte of omgangsverbod, mede op basis van het dreigement richting het dier.

Stap 4 – Langetermijnoplossing met herstel van gezin en dier

  • Zodra het gezin veilig in de opvang verblijft, wordt er gewerkt aan traumaverwerking – ook in relatie tot het verlies van hun dier.

  • De dieradviseur en betrokken hulpverleners houden contact over het moment van hereniging, als het gezin doorstroomt naar een eigen woning.

  • De gemeente onderzoekt of structureel opvang voor huisdieren bij vrouwenopvanglocaties georganiseerd kan worden, bijvoorbeeld via vaste afspraken met dierenopvangcentra of een netwerk van dierenbuddy’s.

 

Tot slot: dit is een waargebeurde casus. De partner dreigde de kat van de kop af te snijden. Helaas is er laat ingegrepen in dit specifieke geval: de politie vond de vrouw op straat, in elkaar geslagen, en de kop van de kat lag inderdaad afgesneden op het aanrecht. Dit pleit ervoor om tijdig in te grijpen bij de eerste signalen, maar ook om duidelijk te maken dat ons werk niet “knuffelig” is, maar dat we te maken hebben met serieuze problematiek. 

Een opdracht om voor jezelf uit te werken

Kijk terug naar de bovengenoemde casussen en de onderwerpen uit deze les. Wat vind jij de belangrijkste rol van een dieradviseur in het sociaal domein, en waarom?

Licht toe aan de hand van één van de casussen hoe jij in de praktijk zou handelen als dieradviseur, welke partijen je zou betrekken en welk resultaat je zou willen bereiken voor mens én dier.

Ben je niet werkzaam binnen het sociaal domein: ga jij contacten leggen om dergelijke cases wel aan te pakken of beperk je jouw rol?

Er is geen goed of fout: de aanpak heeft vooral te maken met jouw rol en taak binnen de organisatie, hoe eea is belegd binnen het sociaal domein maar ook een stuk persoonlijke affiniteit met deze doelgroep.

Je hoeft deze uitwerking niet in te sturen als huiswerk.

Don`t copy text!