Module 3: Dieren in de gemeente
3.6 Interactie tussen dieren en hun omgeving
In deze les gaan we in op de wisselwerking tussen dieren en hun leefomgeving binnen de gemeente. Als dieradviseur krijg je te maken met vraagstukken op het snijvlak van stedelijke ontwikkeling, ecologie en dierenwelzijn. We bespreken hoe menselijke activiteiten – van stadsuitbreiding tot recreatie – effect hebben op ecosystemen.
A. Menselijke impact op ecologie en biodiversiteit
Menselijke activiteiten hebben een grote invloed op de ecologie en biodiversiteit, zeker in en rondom steden. Stedelijke ontwikkeling en infrastructuur kunnen leefgebieden van dieren veranderen of verstoren.
Hier bespreken we enkele belangrijke manieren waarop de mens ecosystemen beïnvloedt:
Beïnvloeding op de ecosystemen door:
1. Habitatverlies en versnippering
Wanneer steden uitbreiden, moeten vaak natuurlijke gebieden wijken voor woonwijken, bedrijven of wegen. Hierdoor gaan leefgebieden (habitats) van planten en dieren verloren of raken ze versnipperd in kleine stukjes. In Nederland zijn door verstedelijking en de aanleg van infrastructuur veel natuurgebieden versnipperd geraakt.
Dieren hebben doorgaans voldoende aaneengesloten leefruimte nodig om voedsel te vinden, een partner te zoeken en zich voort te planten. Als hun leefgebied versnipperd is in geïsoleerde stukken, wordt het voor soorten lastiger om te overleven. De samenhang tussen leef-, foerageer- en rustgebieden is van groot belang – verstoring of onderbreking daarvan vermindert het voortplantingssucces van soorten.
Een praktisch gevolg is dat sommige wilde dieren uit het gebied verdwijnen of dat populaties op den duur uitsterven als ze geen verbinding meer hebben met andere groepen.
2. Milieuvervuiling en vermesting
Menselijke productie en consumptie zorgen voor vervuiling die ecosystemen aantast. Denk aan uitlaatgassen, afvalwater en industriële emissies.
Een actueel probleem is de overmatige uitstoot van stikstofverbindingen (o.a. uit verkeer, landbouw en hondenpoep) die neerslaan in de natuur. Dit leidt tot verzuring van de bodem en overmatige voedingsstoffen (eutrofiëring) in water, waardoor bepaalde planten gaan domineren en kwetsbare inheemse planten verdwijnen.
Een voorbeeld: door te veel nutriënten groeien er op verrijkte bodems vooral brandnetels en grassen, die meer voedingsstoffen verdragen, terwijl zeldzamere kruiden verdwijnen. Zelfs iets ogenschijnlijk onschuldigs als hondenpoep draagt hieraan bij: de stikstof in hondenuitwerpselen bemest de grond lokaal zo sterk dat brandnetels welig tieren en andere planten geen kans krijgen.
Daarnaast kan zwerfvuil in het milieu (plastic, blikjes) dieren verwonden of hun voedsel vergiftigen.

3. Klimaatverandering in de stad
Door menselijk toedoen verandert het klimaat, wat ook in steden gevolgen heeft. Versteende stedelijke gebieden warmen sterk op in de zomer (hitte-eilandeffect) en regenwater kan minder goed weg, wat zowel mens als dier raakt. Sommige soorten (zoals bepaalde insecten of vogels) passen zich aan en verschuiven hun verspreiding, andere verdwijnen juist uit het stedelijk gebied.
Klimaatverandering kan ook bestaande milieuproblemen verergeren (bijv. droogte die groenstroken aantast, of juist extreme regen die waterkwaliteit beïnvloedt). Dit onderwerp raakt aan klimaatadaptatie; gemeenten proberen daarom groen in te zetten om de stad weerbaarder te maken, wat meteen kansen biedt voor biodiversiteit.
4. Verstoring door recreatie en verkeer
Niet alle impact is zichtbaar in beton of rook; ook de aanwezigheid en het gedrag van mensen kunnen dieren verstoren. In stedelijke parken en aan de randen van natuurgebieden komen veel recreanten: wandelaars, fietsers, spelende kinderen en ook mensen met honden.
Wilde dieren kunnen schrikken van mensen (geluid, beweging) en vluchten of hun gedrag aanpassen. Als dit vaak gebeurt, kost het dieren energie en kan het hun gezondheid en voortplanting schaden. Bijvoorbeeld, op druk bezochte dagen trekken vogels zich terug of slaan ze alarm in plaats van te eten of te broeden. In sommige kwetsbare natuurgebieden nabij steden is de recreatiedruk zo hoog geworden dat beheerders hebben moeten ingrijpen, bijvoorbeeld door tijdens het broedseizoen bepaalde paden af te sluiten of het aantal bezoekers te beperken.
Verkeer is een ander verstoringsaspect: wegverkeer maakt lawaai en veroorzaakt elk jaar veel slachtoffers onder dieren (denk aan egels, amfibieën en vogels die worden aangereden). Ook vormt een drukkere infrastructuur een barrière waar veel dieren niet veilig langs kunnen. Gemeenten proberen dit te verminderen met maatregelen als ecoducten (wildviaducten over snelwegen), faunatunnels onder wegen of wildroosters, zodat dieren veilig kunnen oversteken.
5. Invasieve exoten en tuindieren
Ten slotte kan menselijk handelen ertoe leiden dat uitheemse soorten in de stedelijke natuur terechtkomen (zie ook de les over invasieve exoten). Sommige van deze invasieve exoten verspreiden zich en vormen een bedreiging voor inheemse soorten.
Het voedselaanbod in steden – van afval op straat tot bijgevoerd brood voor eenden – trekt ook algemene dieren aan zoals stadsduiven, meeuwen en ratten, die bij grote populaties overlast kunnen geven en concurreren met andere soorten. Dit alles laat zien dat de menselijke invloed op stedelijke ecosystemen complex is: we creëren nieuwe kansen voor bepaalde dieren en planten (sommige vinden in steden juist een leefgebied), maar we brengen andere soorten in het nauw.
Waarom is dit belangrijk voor de dieradviseur? Als dieradviseur moet je inzicht hebben in deze menselijke invloeden op de lokale ecologie. Je zult bijvoorbeeld bij ruimtelijke plannen moeten kunnen aangeven welke effecten een ingreep kan hebben op dieren en natuur. Ook moet je weten waar kansen liggen om biodiversiteit te bevorderen binnen de bebouwde kom, bijvoorbeeld door groeninrichting of maatregelen om verstoring te beperken.
B. Huisdieren en hun impact op wilde fauna
Huisdieren maken onderdeel uit van het leven van veel inwoners, maar ze kunnen onbedoeld invloed hebben op de lokale fauna en natuur. In deze sectie kijken we met name naar honden, omdat zij vaak door hun baasjes worden meegenomen in de openbare ruimte en natuur.
Honden zijn trouwe metgezellen en welkom in parken en groengebieden, maar loslopende honden kunnen een aanzienlijke verstoring veroorzaken in de natuur. Dit komt door hun instinct en gedrag: rennende of snuffelende honden worden door wilde dieren al snel als een potentiële predator (roofdier) gezien.
Verstoringsgedrag
Veel grondbroedende vogels en zoogdieren raken in paniek van een naderende hond. Vogels die op de bodem broeden verlaten bij herhaalde verstoring hun nest, waardoor eieren niet uitkomen of jongen verhongeren. Ook andere dieren, zoals reewild, konijnen en hazen, kunnen op de vlucht slaan en hun jongen tijdelijk of blijvend achterlaten als honden hen opjagen. Het risico is dan groot dat de verlaten jongen sterven of door een ander roofdier gepakt worden.
In het broedseizoen (ongeveer 15 maart tot 15 juli) is dit effect het sterkst, omdat dan veel dieren hun jongen grootbrengen. Daarom wordt in die periode vaak extra nadruk gelegd op aanlijnplichten en het vermijden van verstoring. Een loslopende hond die door struiken struint of het water in springt, kan bovendien per ongeluk nesten vertrappen, bodem en oevers beschadigen, of direct jonge dieren grijpen.
Vaak onderschatten mensen het jachtinstinct van hun hond – zelfs een lieve huishond kan, eenmaal in het bos, achter wild aangaan als de gelegenheid zich voordoet.
Invloed op ecosystemen
Behalve verstoring door aanwezigheid, kunnen honden ook direct effect hebben op flora en fauna via hun uitwerpselen. Zoals eerder genoemd, kan hondenpoep de bodem plaatselijk verrijken met voedingsstoffen, wat de lokale plantengroei beïnvloedt. Grasaren vormen een gevaar voor honden, omdat ze makkelijk vast komen te zitten in de vacht en schade kunnen aanrichten in oren en neus. Ze gedijen vooral op plekken waar honden vaak poepen, doordat achtergebleven granen uit de voeding daar ontkiemen en de groei van grasaren bevorderen.
Daarnaast is hondenpoep natuurlijk ook een bron van ergernis voor andere gebruikers van de ruimte en kan het ziektekiemen bevatten.
Maatregelen
- Opruimplicht voor hondenpoep in de openbare ruimte: baasjes moeten een zakje bij zich hebben en de ontlasting oprapen.
- Aanlijnregels en losloopgebieden. Dat betekent dat honden aangelijnd moeten zijn, tenzij expliciet anders staat aangegeven. Zulke losloopgebieden zijn vaak plekken zonder kwetsbare natuur of drukke wegen, zodat honden daar kunnen spelen zonder wild te verstoren of verkeersongelukken te veroorzaken. Buiten de stad (in het agrarisch gebied of bos) golden in het verleden soms ruimere regels, maar steeds meer gemeenten en terreinbeheerders voeren ook daar een aanlijnplicht in tijdens het broedseizoen of zelfs het hele jaar door. Communicatie is daarbij belangrijk: borden bij de ingang van natuurgebieden geven vaak aan wat de regels zijn in het broedseizoen en daarbuiten, zodat hondenbezitters niet voor verrassingen komen te staan.
- Verbieden van honden. In sommige gebieden waar zeer kwetsbare fauna leeft, kunnen honden helemaal verboden zijn, of zijn er aparte zones (bijvoorbeeld hondenstrandjes of loslooproutes) aangewezen om de rest van het gebied rustiger te houden.
Kortom, honden hebben potentieel impact op wilde dieren, maar met goed beleid en verantwoordelijk gedrag van baasjes is die impact te beheersen. Voor de dieradviseur is het van belang te weten waar de knelpunten liggen (bijv. kwetsbare broedplekken) en hoe je daarover voorlichting kunt geven aan het publiek, en eventueel maatregelen kunt voorstellen (zoals tijdelijke afsluitingen of extra toezicht in drukke periodes).
C. Natuur en biodiversiteit in gemeentelijk beleid
Steeds meer gemeenten erkennen het belang van biodiversiteit en een gezonde stedelijke ecologie. Dit zie je terug in beleidsplannen en concrete maatregelen.
Enkele manieren waarop ecologie een plaats krijgt in gemeentelijk beleid:
1. Groenbeleid en ecologische plannen
Veel gemeenten hebben een groenstructuurplan, natuurvisie of een biodiversiteitsplan opgesteld. Hierin staat hoe ze het groen in de gemeente willen beheren en versterken. Zo’n plan benoemt vaak ecologisch waardevolle zones (parken, watergangen, bosschages) en verbindingen daartussen.
Het doel is om versnippering tegen te gaan en groene ruimtes in en om de stad te behouden of nieuw aan te leggen. Bijvoorbeeld, er wordt gewerkt aan ecologische verbindingen – dit zijn groene corridors of stapstenen waardoor dieren van het ene leefgebied naar het andere kunnen bewegen.
Een gemeente kan bijvoorbeeld een bloemrijke berm langs een weg inzaaien die twee parken verbindt, of tunnels onder een drukke weg aanleggen voor dassen, padden of egels. Door zulke verbindingen kunnen soorten zich verplaatsen en gene pool uitwisseling plaatsvindt, wat hun overlevingskansen vergroot.
2. Natuurinclusief bouwen
Bij stedelijke ontwikkeling wordt steeds vaker het principe natuurinclusief bouwen toegepast. Dit houdt in dat nieuwbouw of renovatie zo wordt ontworpen dat dieren er baat bij hebben of tenminste niet geschaad worden. De gemeente kan projectontwikkelaars stimuleren of verplichten om bijvoorbeeld nestkasten voor gierzwaluwen en vleermuisstenen in nieuwbouw te integreren.
Ook groene daken en geveltuinen worden aangemoedigd – dat zijn beplante daken/gevels die extra leefruimte bieden voor insecten en vogels en bovendien isolerend werken voor het gebouw. Sommige steden (zoals Amsterdam, Utrecht) hebben al richtlijnen of wettelijke eisen: een x-aantal nestgelegenheden per nieuwbouwproject, of subsidies voor inwoners die hun dak vergroenen.
Voor jou als dieradvisuer is het nuttig om deze concepten te kennen, zodat je kunt adviseren bij bouwprojecten over diervriendelijke maatregelen. Daarnaast moet je de Omgevingswet kennen: bij bouw of kap van bomen is vaak onderzoek nodig naar beschermde soorten. De gemeente moet toetsen of een omgevingsvergunning aan de Besluiten Activiteiten Leefomgeving (BAL) voldoet.
Als dieradviseur kun je helpen beoordelen of zo’n ontwikkeling risico’s heeft voor flora en fauna en welke mitigatie nodig is (bijv. werken buiten het broedseizoen, of alternatieve habitats aanbieden). Vaak werk je hiervoor samen met een (stads)ecoloog die bij/voor de gemeente werkt.

3. Beperken van verstoring en recreatiedruk
Beleidsmatig proberen gemeenten een balans te vinden tussen toegankelijkheid van groen voor mensen en rust voor dieren. Dit vertaalt zich in praktische regels en voorzieningen.
“Zoning” is een veelgebruikt principe. Zoning is het proces waarbij een gebied wordt opgedeeld in specifieke zones met elk een eigen functie, gebruiksdoel of regelgeving. In drukbezochte stadsparken kan een deel intensief gebruikt worden (speeltuin, evenemententerrein, hondenlosloopveld), terwijl een ander deel ecologisch beheerd wordt met beperkte toegang. De verschillende zones kunnen afgeschermd worden met heggen, borden of hekwerk.
In natuurgebieden stellen terreinbeheerders samen met gemeenten regels op voor bezoekers, bijvoorbeeld om in bepaalde periodes op de paden te blijven of om bepaalde gevoelige zones af te schermen.
Gemeenten passen soms de infrastructuur aan om verstoring te verminderen – denk aan stille asfalt in natuurgebieden om geluidshinder te beperken, of omleidingen van mountainbikeroutes buiten broedgebieden om. Daarnaast speelt educatie een rol: via borden, campagnes en excursies wordt bezoekers duidelijk gemaakt waarom regels bestaan.
Een voorbeeld: in veel gemeenten zie je in het voorjaar berichten op social media of posters met de boodschap honden aan de lijn te houden vanwege het broedseizoen.
4. Huisdierenbeleid en dierenwelzijn
Naast biodiversiteit richten gemeenten zich ook op huisdierenbeleid en algemeen dierenwelzijn. Een belangrijk instrument hiervoor is de APV. Vrijwel elke gemeente heeft in de APV-bepalingen over honden, zoals: aanlijnplicht op openbare plekken (tenzij aangewezen losloopgebied), opruimplicht van hondenpoep, en soms een verbod op honden in bepaalde zones (bijv. speeltuinen of begraafplaatsen). Overtreding kan leiden tot boetes.
Ook in Nota Dieren(welzijn) van een gemeente geeft meer duidelijkheid over het beleid rondom zwervende katten, het voeren van dieren in de openbare ruimte, het omgaan met exoten en ontsnapte huisdieren.
Hoewel dit beleid vaak meer met dierenwelzijn dan met ecologie te maken heeft, raakt het de taak van een dieradviseur: deze moet ook weten hoe huisdieren onderdeel zijn van het gemeentebeleid en hoe dit eventueel het wildleven beïnvloedt. Bijvoorbeeld, het ontmoedigen van voeren van verwilderde duiven is zowel een hygiënemaatregel als iets wat de vogelstand (en andere diersoorten) in de stad beïnvloedt.
Gemeentelijke beleidskaders zorgen ervoor dat er richtlijnen en middelen zijn om zowel dieren te beschermen als samenleven tussen mens en dier in goede banen te leiden. De dieradviseur speelt hierin een veelzijdige rol: van beleidsmaker en controleur tot educator en bemiddelaar.
Praktijkvoorbeeld: egelvriendelijk buurtinitiatief
In een bestaande woonwijk met veel tuinen merkten bewoners dat ze steeds minder egels zagen. Egels zijn nuttige insecten- en slakkenverdelgers en men wilde ze graag behouden. Daarnaast hebben egels iets ‘knuffeligs’ en is het leuk om een egel in je tuin te hebben vonden deze inwoners.
Een buurtinitiatief, ondersteund door de gemeentelijk dieradviseur, startte het project “Egelstraat”.
Hierbij werden bewoners aangemoedigd om kleine openingen (ca. 13 x 13 cm) in schuttingen of onder hekwerken te maken, zogenaamde egelpoortjes. Dit zodat egels ‘s nachts van de ene tuin naar de andere kunnen trekken op zoek naar voedsel en partners.
Ook kregen inwoners tips om tuinen egelvriendelijker te maken, bijvoorbeeld door rommelhoekjes met bladeren te laten liggen als schuilplaats en geen gif te gebruiken tegen slakken.
De gemeente hielp door in het openbare groen eveneens doorgangen te creëren tussen perken en door informatieborden in de wijk te plaatsen over het project.
Na een jaar werd al effect gezien: buurtbewoners spotten weer geregeld egels, soms wandelden ze via de nieuwe doorgangen meerdere tuinen achtereen door. Dit voorbeeld laat de interactie tussen mens en dier op lokaal niveau zien: met kleine ingrepen in de leefomgeving van mensen (tuinen, schuttingen) kan een groot verschil worden gemaakt voor een wild dier als de egel. Tevens illustreert het hoe een dieradviseur samen met inwoners biodiversiteit kan bevorderen in de bebouwde kom.
Een opdracht om voor jezelf uit te werken
De gemeente heeft besloten een nieuw hondenuitrenveld (losloopgebied) aan te leggen in een groot stadspark, omdat hondenbezitters hierom vragen. Dit park grenst echter aan een beschermd natuurgebied met kwetsbare fauna. Natuurorganisaties geven aan dat meer loslopende honden in het park zullen leiden tot verstoring in het aangrenzende natuurgebied (honden en mensen kennen geen strikte grenzen). Zij hebben protest aangetekend en de wethouder legt het bij jou neer een oplossing te vinden.
Wat adviseer jij? Beschrijf welke maatregelen of voorwaarden je zou voorstellen om zowel de belangen van de hondenbezitters als die van het kwetsbare ecosysteem te waarborgen. Denk aan aspecten als de locatie en afbakening van het losloopgebied, eventuele seizoensgebonden beperkingen (bijvoorbeeld tijdens het broedseizoen), voorlichtingsacties voor gebruikers van het park, en samenwerking met handhavers of natuurorganisaties.
Je hoeft deze uitwerking niet in te sturen als huiswerk.