Module 3:  Dieren in de gemeente

3.1  Diergroepen deel 1 (gewervelde dieren)

Classificatie van dieren

In deze les krijg je inzicht in de diversiteit van het dierenrijk. We starten met de taxonomische indeling volgens Linnaeus, waarmee we de grote diergroepen – zoals zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden – onder de loep nemen. Centraal daarbij staat ook de rol van de dieradviseur binnen een gemeente voor deze diersoorten.

Taxonomie

Biologen classificeren alles wat leeft al eeuwenlang in groepen. Ze letten daarbij op overeenkomsten in uiterlijk, gedrag, voeding en jachtmethoden. Dit systematische proces wordt taxonomie of classificatie genoemd. Het stelt ons in staat om verbanden tussen dieren te ontdekken en hun gedrag, voortplantingsstrategieën en kenmerken beter te begrijpen.

Dieren worden ingedeeld in zes categorieën: rijken, klassen, orden, families, geslachten en soorten (zie afbeelding van Dierenrijk naar Britse korthaar). Deze classificatie werd in 1735 geïntroduceerd door Carolus Linnaeus. Hij onderscheidde het planten- en dierenrijk en gaf elk organisme een Latijnse naam. Dit systeem is wereldwijd nuttig, wat bijvoorbeeld blijkt wanneer je in een dierentuin de wetenschappelijke naam ‘Panthera leo’ tegenkomt voor een leeuw.

Dankzij nieuwe technologieën, zoals DNA-onderzoek, kunnen wetenschappers nu de verwantschap tussen organismen veel nauwkeuriger vaststellen. Zo blijkt het DNA van mensen en mensapen (zoals bonobo en chimpansee) voor ongeveer 98% identiek te zijn. Hoewel de gedragsverschillen groot zijn, wijst dit op een gedeelde oorsprong.

Elke dag worden nieuwe soorten ontdekt. Dit leidt tot aanpassingen van bestaande classificatiesystemen. In Nederland worden de meest voorkomende inheemse plant- en diersoorten die zelfstandig kunnen overleven, bijgehouden in het Nederlandse Soortenregister. Huisdieren zijn hier niet opgenomen. Link naar het Nederlandse Soortenregister.

In dit register staan de diersoorten, exoten maar ook afbeeldingen voor determinatie. Het kan gebeuren dat een inwoner een foto stuurt naar de dieradviseur en vraagt ‘wat voor dier is dit?’. Deze website kan daarbij helpen (ook al moet je je afvragen of dat jouw taak is).

Diergroepen en hun kenmerken

De meest gebruikte indeling voor het classificeren van dieren is met behulp van de Klasse. We onderscheiden daarbij een vijftal diergroepen (afdeling Gewervelden) die in deze les verder uitgewerkt worden.

Indeling diersoorten Gewervelden
1. Zoogdieren

Gedomesticeerde en wilde zoogdieren

Zoogdieren vormen een zeer diverse groep, waaronder zowel gedomesticeerde huisdieren – zoals honden, katten en konijnen – als wilde soorten. Door duizenden jaren domesticatie, waarbij mens en dier steeds meer afhankelijk van elkaar werden, zijn huisdieren ontwikkeld met specifieke uiterlijke kenmerken en gedragingen, zoals honden die oogcontact maken, in tegenstelling tot hun wilde voorouders. Tegelijkertijd komt de dieradviseur ook in aanraking met wilde zoogdieren, zoals egels en vossen, die een belangrijke rol spelen in de stedelijke fauna.

Gedrag

Zoogdieren vertonen vaak complexe sociale structuren. Honden werken bijvoorbeeld in roedels en hebben een duidelijke hiërarchie. Katten daarentegen zijn meestal solitair, maar kunnen wel sterk territoriaal zijn. Ook konijnen en knaagdieren leven vaak in groepen, wat invloed heeft op hun stressniveaus en sociale behoeften. Bovendien communiceren veel zoogdieren op een verfijnde manier via geluiden, geuren en lichaamstaal, wat wijst op een hoog ontwikkelde intelligentie.

Voortplanting

Bij zoogdieren verloopt de voortplanting via interne bevruchting, maar de snelheid varieert sterk. Kleine dieren, zoals muizen, hebben een draagtijd van slechts enkele weken en kunnen theoretisch tot ongeveer 1 miljoen nakomelingen per jaar produceren. In tegenstelling tot muizen zorgt een wild zoogdier dat langzaam voor nageslacht zorgt – zoals de Europese das – voor veel minder reproductieve groei. Een das heeft een langere draagtijd en produceert per worp slechts enkele jongen. Hierdoor is het generatie-interval aanzienlijk langer; zo kan het bij een das onder ideale omstandigheden enkele jaren duren voordat drie generaties zijn gevormd. In de praktijk beperken factoren als sterfte, voedselbeperking en ziektes de werkelijke populatiegroei aanzienlijk.

Het is daarom essentieel om precies te weten wat een dier nodig heeft om te overleven en zich voort te planten. Op basis van deze kennis kunnen we gerichte maatregelen nemen. Zo zorgen we voor extra voedselvoorziening, veilige oversteekplaatsen of andere beschermende maatregelen voor bedreigde soorten. Aan de andere kant kunnen we voor soorten die als plaagdier worden beschouwd, bijvoorbeeld door de voedselbron te beperken of veilige leefomgevingen te ontnemen, hun populatie beheersen. Deze aanpak stelt ons in staat om zowel natuurbehoud als effectieve beheersing in balans te brengen.

Uiterlijk

Een van de meest kenmerkende uiterlijke eigenschappen van zoogdieren is hun behaarde lichaam. De variatie in kleur, structuur en dichtheid van de vacht geeft vaak aanwijzingen over hun aanpassingsvermogen. Ook de vorm en grootte van oren, ogen en staarten verschillen sterk tussen soorten. Deze kenmerken beïnvloeden hun zintuiglijke vermogens, zoals het scherpe gehoor van honden.

Door middel van gericht fokken zijn er door de eeuwen heen talloze varianten van gedomesticeerde zoogdieren ontstaan. Elk ras is geselecteerd op specifieke eigenschappen, zoals temperament, grootte en uiterlijke kenmerken. Zo zijn er honden en katten in diverse kleuren, vormen en karakters, variërend van sterke werkdieren tot gezellige gezelschapsdieren.

Helaas heeft intensief fokken soms ook geleid tot ongewenste bijwerkingen. Sommige rassen lijden onder extreme uiterlijke kenmerken die gepaard gaan met gezondheidsproblemen en gedragsstoornissen. Hierdoor is er steeds meer aandacht voor verantwoord fokken en wordt de wetgeving op dit gebied strenger, om het dierenwelzijn te beschermen en onnodig lijden te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn onder meer de Scottish Fold-kat, bekend om haar opvallende kruloren, en de Franse Bulldog, die door haar extreem platte snuit vaak kampt met ademhalingsproblemen.

Zoogdieren in de gemeente

In de praktijk komt de dieradviseur vooral in aanraking met zoogdieren die zich in de openbare ruimte bevinden. Dit betreft met name huisdieren zoals honden en katten, die regelmatig loslopen (vaak met hun baasje) in woonwijken, en ontsnapte huisdieren zoals konijnen.

Daarnaast spelen ook wilde dieren een rol, zoals egels die in stedelijke parken en tuinen opduiken. Als dieradviseur krijg je vooral te maken met ontsnapte en zwervende dieren (waar de dierenambulance en het asiel/de opvang een grote rol in hebben), plekken waar veel aanrijdingen zijn met dieren in het wild, kadavers op straat en overlast van poepende dieren in de openbare ruimte (honden en katten).

2. Vogels

Gedomesticeerde en wilde vogels

Veel gedomesticeerde vogels, zoals parkieten en kanaries, worden als huisdier gehouden. Naast deze gedomesticeerde soorten kom je als dieradviseur ook regelmatig wilde vogels tegen in de openbare ruimte. Zo zie je in stadsparken en tuinen vaak merels, spreeuwen en eksters en in de binnenstad steeds vaker meeuwen en duiven. Ook sommige ontsnapte gedomesticeerde vogels, zoals de halsbandparkiet, kunnen prima overleven in de vrije natuur.

Gedrag

Vogels zijn vaak territoriaal en vertonen complexe zang- en paringsrituelen. Ze communiceren via geluiden en visuele signalen, en migratie speelt een cruciale rol in hun levenscyclus. Een duidelijk voorbeeld hiervan zijn ganzen. Sommige soorten, zoals de grauwe gans (Anser anser) en de bonte gans (Branta leucopsis), overwinteren in Nederland, waar ze profiteren van lokale voedselbronnen en veilige rustplekken. Andere soorten, zoals de knobbelgans (Anser brachyrhynchus), trekken naar warmere landen om te profiteren van gunstigere klimatologische omstandigheden.

Het verschil in migratiepatronen wordt met de jaren wel steeds beperkter, doordat sommige ganzen door klimaatveranderingen ervoor kiezen in Nederland te blijven broeden.

Voortplanting

Vogels leggen eieren, die meestal door één of beide ouders worden uitgebroed. De broedperiode en het aantal eieren verschillen per soort. Sommige vogels tonen broedzorg waarbij de ouders intensief zorgen voor hun jongen nadat deze zijn uitgekomen.

Ganzen kunnen gedurende hun ruiperiode niet vliegen, wat een paar maanden per jaar voor overlast kan zorgen in woonwijken, parken, etc. In deze periode blijven ze langere tijd in grotere groepen bij elkaar op dezelfde plek, waardoor inwoners last ervaren van herrie, poep op de straten en stoepen, aanvallende (eigenlijk verdedigende) bewegingen richting mensen en andere dieren, etc.

Uiterlijk

Het verenkleed is zeer divers, variërend van subtiele aardetinten bij inheemse soorten tot felle, kunstmatige kleuren bij gefokte huisvogelvarianten. De vorm van de snavel en de grootte van de ogen geven vaak inzicht in het dieet en de leefomgeving van de soort.

Vogels in de gemeente

Als dieradviseur kom je vooral vaak in aanraking met overlast die inwoners ervaren, veroorzaakt door vogels. Klachten richten zich bijvoorbeeld op duiven en meeuwen, die vuilniszakken kapot trekken, rommel veroorzaken en onophoudelijk lawaai maken. Vooral tijdens het broedseizoen neemt deze overlast toe, doordat vogels hun territorium verdedigen en intensief communiceren. Daarnaast ervaren inwoners ook hinder van andere wilde vogels zoals merels en kauwen, die door hun luidruchtige gedrag tijdens het broedseizoen extra actief zijn, ook in het verdedigen van hun nesten waardoor ze duikvluchten maken om te dichtbij lopende mensen en dieren weg te jagen.

Steeds meer vogels worden uit de omliggende gebieden naar de binnenstad getrokken door de overvloed aan voedsel. Neem bijvoorbeeld de meeuw, die niet alleen op daken gaat broeden en vuilniszakken openmaakt, maar ook regelmatig een patatje mee-eet. Dit trekt nog meer vogels aan en zorgt voor een vicieuze cirkel van overlast. Het natuurlijke gedrag van deze vogels – verdedigen, roepen en op zoek gaan naar voedsel – leidt tijdens het broedseizoen tot veel klachten van inwoners. Maatregelen zijn echter niet altijd nodig of gewenst: het broedseizoen is maar van korte duur. En soms hoort ‘overlast’ er gewoon bij in een gemeente waar mens en dier samenleven.

3. Reptielen

Gedomesticeerde en wilde reptielen

Steeds vaker zien we dat mensen reptielen als huisdier nemen zonder zich volledig bewust te zijn van de specifieke verzorging die deze dieren vereisen. Soorten zoals gekko’s en baardagamen zijn populair en worden vaak in thuissituaties gehouden, maar ze vragen om gespecialiseerde kennis op het gebied van temperatuur, vochtigheid en voeding. Bovendien groeien deze dieren door de jaren heen en hebben ze steeds meer ruimte nodig.

Ook worden er steeds vaker gevaarlijkere reptielen aangeschaft. Denk bijvoorbeeld aan een boa constrictor; als deze ontsnapt, kunnen de gevolgen ernstig zijn, omdat het dier groot en potentieel gevaarlijk is, wat zowel de veiligheid van de eigenaar als die van omwonenden in gevaar brengt. Dit benadrukt dat verantwoord fokken en goed geïnformeerd zijn over de zorgbehoefte van reptielen essentieel is.

In het wild vervullen reptielen een belangrijke ecologische rol; in Nederland bijvoorbeeld helpt de adder bij de beheersing van kleine zoogdieren en draagt de muursalamander bij aan het reguleren van insectenpopulaties.

Gedrag

Reptielen zijn over het algemeen solitair en vertonen een ‘zonnebade’ – gedrag waarbij ze op zoek gaan naar warmte om hun lichaamstemperatuur te reguleren. Veel soorten zijn territoriaal en hebben minder sociale interactie dan zoogdieren.

Voortplanting

De meeste reptielen leggen eieren (hoewel er ook eierlevendbarende soorten zijn) en hun geslacht kan vaak afhankelijk zijn van de omgevingswarmte (temperatuurafhankelijke geslachtsdetermination). Sommige soorten vertonen ook bijzondere voortplantingsstrategieën, zoals parthenogenese (zelfklonen).

Uiterlijk

Hun huid is bedekt met schubben, die voor camouflage of als waarschuwing voor roofdieren kunnen dienen. Er is een grote variatie in kleur en patroon, van de felle kleuren van sommige giftige soorten tot de goed gemaskeerde tinten van soorten die opgaan in hun omgeving.

Reptielen in de gemeente

Als dieradviseur kom je in de gemeente vooral in aanraking met ontsnapte of gedumpte reptielen. Een opvallend voorbeeld hiervan zijn de Letterschildpadden, invasieve exoten die regelmatig buiten worden gedumpt. Eigenaren realiseren zich niet altijd dat deze dieren, wanneer ze in het koude Nederlandse klimaat terechtkomen, lijden onder ongeschikte omstandigheden en vaak een langzame, pijnlijke dood sterven.

Bovendien vormen deze reptielen een bedreiging voor de inheemse biodiversiteit, omdat zij bijvoorbeeld kikkers eten en zo het lokale evenwicht verstoren. Het afvangen van deze schildpadden om ze onder te brengen bij een schildpaddenopvang, gecombineerd met voorlichting over dat het niet in het welzijn van de dieren is én ook nog eens strafbaar om dieren te dumpen, voorkomt hopelijk nieuwe bijplaatsingen.

4. Amfibieën

Gedomesticeerde en wilde amfibieën

Amfibieën worden soms als huisdier gehouden, zoals bijvoorbeeld exotische pijlgifkikkers, vanwege hun opvallende uiterlijk en bijzondere eigenschappen. Deze dieren vereisen gespecialiseerde verzorging en een constant gecontroleerd milieu, maar worden vaak aangeschaft zonder dat eigenaren volledig beseffen welke risico’s eraan verbonden zijn.

Wanneer dergelijke amfibieën ontsnappen of gedumpt worden, kunnen ze in het koude Nederlandse klimaat ernstig lijden en een langzame, pijnlijke dood sterven. Bovendien kunnen ontsnapte exotische amfibieën een bedreiging vormen voor de inheemse fauna, doordat zij mogelijk concurrentie vormen of als roofdieren optreden.

In de natuur vervullen de inheemse amfibieën een essentiële rol als indicatoren van waterkwaliteit en de algehele gezondheid van ecosystemen. Inheemse soorten, zoals de gewone kikker en de bruine kikker, dragen bij aan de regulatie van insectenpopulaties en zorgen voor een natuurlijke balans in hun leefomgeving. Hun aanwezigheid geeft waardevolle informatie over de staat van lokale wateren en natuurlijke habitats.

Gedrag

Ze zijn vaak afhankelijk van vochtige omgevingen en vertonen ‘kwak’-geluiden, vooral tijdens het broedseizoen. Veel soorten zijn nachtactief en hebben een terugkerend patroon van zoeken naar water tijdens warme of droge periodes.

Voortplanting

De voortplanting gebeurt meestal via externe bevruchting in het water. De larvale fase (bijvoorbeeld kikkervisjes) doorloopt een indrukwekkende metamorfose voordat ze als volwassen dieren te herkennen zijn. Deze metamorfose laat duidelijk zien hoe het uiterlijk en de lichaamstoestand van het dier sterk veranderen tijdens zijn ontwikkeling.

Uiterlijk

Amfibieën hebben een gladde, vochtige huid die doorzichtig kan zijn, waardoor interne structuren soms zichtbaar zijn. De kleuren variëren sterk en dienen vaak als camouflage of als waarschuwing voor potentieel giftige soorten.

Amfibieën in de gemeente

In de gemeente krijgt de dieradviseur veel te maken met het beschermen van amfibieën tijdens hun migratie en broedseizoen. Denk bijvoorbeeld aan kikkers en padden die jaarlijks massaal hun weg zoeken naar broedgebieden. De dieradviseur coördineert vaak projecten om deze dieren veilig te laten oversteken, zoals het aanleggen van speciale amfibieënpassages onder drukke wegen.

Ook worden er maatregelen getroffen bij waterpartijen en putten waar amfibieën moeite hebben om eruit te komen; bijvoorbeeld door opkijkplatforms of natuurlijk aangelegde oevers te creëren. Daarnaast speelt educatie een belangrijke rol: inwoners worden geïnformeerd over hoe zij hun tuin of vijver zo kunnen inrichten dat deze een veilige leefomgeving biedt voor inheemse kikkers en padden.

Ook komen er soms klachten binnen van inwoners die zich ergeren aan de herrie van kwakende kikkers. Aan de ene kant is het goed nieuws: blijkbaar is het water zo schoon en voedselrijk dat er veel kikkers zijn. Aan de andere kant is het voor inwoners, die hierdoor niet kunnen slapen, vervelend. Uitleggen dat ook dit geluid weer ophoudt na de paringstijd kan hopelijk helpen.

5. Vissen

Gedomesticeerde en wilde vissen

Gedomesticeerde en wilde vissen vormen samen een zeer diverse groep die zowel in zoet als zout water voorkomt. In huishoudens worden voornamelijk zoetwatervissen gehouden in aquaria, waar mensen kiezen voor populaire soorten zoals goudvissen, betta’s of tropische vissen die met hun felle kleuren en rustige gedrag een decoratieve functie vervullen.

Ook in tuinen worden vijvers aangelegd, waar vaak koi-karpers worden gehouden.

Aan de andere kant zijn er wilde vissen die in natuurlijke wateren leven, zoals rivieren, meren en beken, en die een belangrijke indicator zijn van de waterkwaliteit en de gezondheid van ecosystemen. Sportvissers richten zich op wilde vispopulaties zoals forellen, snoek en baars, wat bijdraagt aan recreatie en economie. Tegelijkertijd leidt overbevissing door sportvissers en commerciële visserij tot conflicten met het welzijn van de inheemse vispopulaties en de biodiversiteit. Om te komen tot een goed beleid waarbij dierenwelzijn voorop staat en dat ook de waterkwaliteit beschermt tegenover de wensen van sportvissers, is vaak een uitdaging.

Gedrag

Veel vissen leven in scholen en vertonen migratiegedrag (zoals bij paling en zalm). Ze communiceren via geluiden en visuele signalen en hebben vaak een sterk zintuiglijk systeem, zoals de zijlijn, om veranderingen in waterdruk en beweging waar te nemen.

Voortplanting

De voortplanting bij vissen verloopt doorgaans via externe bevruchting, waarbij grote aantallen eitjes worden gelegd. Er bestaan echter ook uitzonderingen, zoals muilbroeders en de bijzondere voortplantingsstrategie van de zeepaardjes, waarbij het mannetje de eieren draagt.

Uiterlijk

Vissen hebben gestroomlijnde lichamen bedekt met schubben en beschikken over vinnen die hen helpen bij het sturen en stabiliseren tijdens het zwemmen. Er is een enorme variatie in grootte, vorm en kleur, afhankelijk van hun leefomgeving en ecologische niche.

Vissen in de gemeente

Als dieradviseur heb je minder te maken met de zorg voor de vissen zelf die in de gemeente zwemmen. Uitzondering is als er meldingen binnenkomen van vissterfte. De waterschappen moeten dan op de hoogte worden gebracht.

Verder is contact met de lokale visverenigingen van groot belang om maatregelen te nemen voor het welzijn van de vissen en de dieren rondom de viswateren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om achtergelaten vislijnen en -haken, loodvrij vissen, weerhaken, overbevissing en nachtvissers die voor overlast zorgen bij inwoners.

De rol van de dieradviseur in de gemeente is zowel breed als diep. Je moet een stevige basiskennis hebben van dieren en dierenwelzijn, zodat je zowel over algemene als soortspecifieke vraagstukken kunt adviseren. Het is niet nodig om alles tot in detail te weten over elke diersoort, maar je dient wel het globale overzicht te hebben om snel de juiste richting op te gaan en experts of aanvullende bronnen in te schakelen wanneer dat nodig is.

Of het nu gaat om het oplossen van overlastproblemen, het begeleiden van projecten ter bescherming van inheemse fauna, of het adviseren bij beleidsontwikkeling, het vinden van de balans tussen dierenwelzijn en publieke belangen staat centraal. Deze combinatie van breed inzicht en diepgaande specialistische kennis maakt jou als dieradviseur uniek binnen de gemeente!

Praktijkvoorbeeld

In een drukbevolkte wijk ontvangt de dieradviseur herhaaldelijk klachten over overlast door kauwen. Bewoners ervaren vooral hinder tijdens het broedseizoen, wanneer deze vogels veel lawaai maken en met plotselinge duikvluchten mensen aanvallen, met name wanneer zij hun honden aan het uitlaten zijn.

Na onderzoek constateert de dieradviseur dat een grote, centrale boom in het park als broed- en verzamelplek fungeert voor de kauwen.

Om de overlast te beperken, wordt er besloten een tijdelijk hekwerk ruim rond deze boom te plaatsen. Dit hekwerk voorkomt dat honden te dicht bij de broedplek komen, waardoor de kans op agressieve duikvluchten afneemt.

Tegelijkertijd worden omwoners geïnformeerd over de beschermde status van kauwen, hun typische gedrag tijdens de korte periode van het broedseizoen en waarom zij deze duikvluchten maken.

Maar ook wat inwoners zelf kunnen doen: afstand houden, zodat de vogels niet opschrikken en herrie gaan maken. Er wordt een tijdelijke hondenlosloopgebied ingericht aan de andere kant van het park om zoveel mogelijk de wandeling rondom de boom om te leiden.

Inwoners waren blij met deze maatregelen. Deze worden nu elk jaar, voordat het broedseizoen begint, weer ingezet om overlast te beperken.

Een opdracht om voor jezelf uit te werken

Denk eens na over welke dieren je al veel weet en over welke diersoorten je nog meer informatie zou willen vergaren. Het is belangrijk om de juiste balans te vinden: enerzijds wil je misschien alles weten over een bepaalde soort, maar anderzijds heb je voor de uitoefening van je functie als dieradviseur vaak alleen de basiskennis nodig. Zoek dus een middenweg die je zowel in staat stelt om adequaat te adviseren als om jezelf bij te scholen waar dat echt van belang is.

Je hoeft deze uitwerking niet in te sturen als huiswerk.

Don`t copy text!